Hoe ga je dan te werk? Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen . Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.
Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan!
Zoek eerst de persoonsvorm in de zin; maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Zet Wie of Wat voor de persoonsvorm. In een zin zit altijd maar één onderwerp. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
Het onderwerp van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is. De rest van de zin zegt iets over het onderwerp. In de zin 'Dat boek is dik' bijvoorbeeld is dat boek het onderwerp: dat boek is iets, namelijk 'dik'.
Er is altijd maar één onderwerp in een zin (zonder bijzinnen). Als ik een zin vragend maak, komt het onderwerp op de tweede plaats te staan. Let op: het onderwerp is een zinsdeel en kan dus uit één of meerdere woorden bestaan. Daarom bepaal je altijd eerst de persoonsvorm en de zinsdelen!
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
'Er' gebruikt als onderwerp in passieve zinnen die geen echt onderwerp hebben. Voorbeelden: Er is aangeklopt.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Het onderwerp is datgene wat of degene die in de zin iets doen. Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Je kunt het onderwerp vinden door te vragen: Wie of Wat + persoonsvorm.
De hoofdgedachte is altijd één complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed! Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!
Het onderwerp vertelt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte vertelt kort waar de tekst over gaat, meestal in één of twee zinnen.
Heel vaak is de hoofdgedachte al in het begin van een tekst te vinden. In een krantenartikel staat hij bijvoorbeeld in de inleiding. Zo weet je als lezer meteen wat er gebeurd is.
Wat is het onderwerp? Het onderwerp van de zin vertelt wie of wat iets doet, is of ondergaat. Het wordt ook wel 'subject' genoemd. Soms bestaat een onderwerp uit één woord, maar soms ook uit meerdere woorden.
Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin. De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver zegt in één zin.
Stel vragen!
In de journalistiek worden ze ook wel eens de vijf W's genoemd: wie, wat, waar, wanneer, waarom? Topische vragen kunnen je helpen om het onderwerp waar je over wilt schrijven te verkennen en om je kennis erover te ordenen.
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat we een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) hebben. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij / u / jullie) en de derde (hij / zij (enkelv./meerv.) /het /u).
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen: - Johnny voetbalt fanatiek en hij scoort vaak meerdere goals tijdens de wedstrijd. Let dus altijd goed op welke werkwoorden allemaal reageren op een van de drie proefen!
Zinsontleding is eigenlijk het verdelen van een zin in stukjes. Ieder stukje geef je dan een naam. Deze naam kan bestaan uit meerdere woorden, maar ook uit een apart woord. Bestaat een stukje van de zin uit meerdere woorden dan noemen we dat een zinsdeel.
Gebruik van er
Eigenlijk betekent 'er' hetzelfde als 'daar'. Het is eigenlijk een verzwakte vorm van dit woord. Wanneer 'er' als plaatsaanduiding wordt gebruikt, verwijst het naar een plaats waarvan je weet over welke plaats het gaat. Voorbeeld: Ik werk al drie jaar bij dit bedrijf - Ik werk er al drie jaar.
Voegwoorden zijn woorden die deelzinnen met elkaar verbinden. Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen.
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister? Hierin verschilt u van de niet-beleefde vorm je. Als dat na het werkwoord komt, schrijf je geen t: wat vind je van de nieuwe minister?
Als het onzekere element door een ander woord in de zin wordt uitgedrukt, bijvoorbeeld door het hulpwerkwoord zou(den), is zowel als als dat mogelijk. Beide zinnen betekenen dan hetzelfde. Zou je het goed vinden dat / als ik je een nieuwe versie bezorg? Ik zou het fijn vinden dat / als je kunt komen.