Een peilloodje moet zo zwaar zijn dat je dobber zinkt als je het aan de haak doet. De dobber schuif je dan steeds verder omhoog tot hij met het puntje boven water komt. Als je nu het loodje weer van de haak haalt en er aas aan doet dan weet je dat je op de bodem ligt.
lood je dobber zo uit, dat je antenne zonder beaasde haak nog twee centimeter boven water uitsteekt. als de vis ook het drijf- lichaam nog onder moet trekken, voelt de vis te veel weerstand en vang je minder!
Je dobber zal vaak niet ondergaan wanneer je zo op de bodem vist. De vis pakt je aas en tilt daarbij het laatste loodje op. Je dobber zal dus niet ondergaan, maar juist een stukje omhoog komen, om daarna schuin naar beneden onder water te verdwijnen. Dan is het moment om de haak te zetten en kan de dril beginnen.
Om dit te doen gebruik je het peillood met een kurken of foamen onderkant. Haal je haak door het oogje aan de bovenkant van het peillood en prik hem onder in het foam. Wanneer je het loodje nu laat zakken tot hij op de bodem komt zie je precies of je dobber zinkt of boven het water uit komt.
Uitpeilen doe je altijd op exact dezelfde plek, waar je ook vist. Vis je bijvoorbeeld op 9 meter uit de kant, dan wordt deze diepte en plaats gepeild. Het beste is om met een korte opslag te vissen, d.w.z. de lengte van het snoer is de waterdiepte plus maximaal één meter van de hengeltop tot dobber.
Aan het eind van de dag zal het water echter warm zijn van de zon die er uren op geschenen heeft en zullen de vissen geneigd zijn om meer dan normaal te eten omdat er in de winter te weinig voedsel voor ze is. De schemering is daarom een uitstekend tijdstip om te gaan vissen.
In stilstaand water gebeurt het vaak dat de wind het water naar een bepaalde kant opstuwt. Jouw dobber drijft dan met de wind mee, maar tegen de bodem aan kan door onderstroming (dat is het terugkerend water) je lokaas de andere kant opgaan.
Tijdens het actief vissen of slepend vissen met een foreldobber, gooi je het aas meerdere malen achter elkaar in en haal je het daarna langzaam binnen. De beweging van het aas in het water lokt de forel uit tot aanbeet. Het is tijdens actief forelvissen wel belangrijk om in beweging te blijven.
Op de meeste goede dobbers staat trouwens reeds een aanduiding van hoeveel lood hij draagt, Bv. 4xAA of 5x0.2gr, of het draagvermogen staat gewoon vermeld bv. 1gram. In veel gevallen zal je echter zelf willen beslissen welke en hoeveel loodhagels je op de lijn wil zetten.
De diepte van je dobber hangt af van de diepte van het water. In de meeste gevallen is het verstandig om 20 tot 30 centimeter boven de bodem te vissen. Als het een warme zomerdag is, en je de voorns vaak ziet zwemmen, is het verstandig om wat hoger in het water te vissen.
Veel mensen zullen bij witvissen al gauw denken aan een vaste hengel en een dobber. Maar ook zonder dobber kun je prima witvis vangen. In sommige situaties is dit zelfs beter! Zodra we gebruik maken van een feederhengel of winkle picker, dan gebruiken we geen dobber.
Bij een schuivende dobbermontage is het echter mogelijk in iedere waterdiepte te vissen. Bij de schuivende dobbermontage glijdt de lijn vrij door de geleideringen van de dobber. De dobber wordt gestopt door een stopper die op de lijn bevestigd zit, naar de haak toe wordt de dobber als laatste gestopt door de wartel.
Is het water 1 tot 2 meter diep? Dan is een dobber van 0,50 tot 0,75 prima te gebruiken. Dieper water, zoals een meer van 2 a 3 meter diep bevis je het beste met dobbers van 0,75 tot 1 gram zwaar en water tot en met 5 meter diep heeft een dobber van 1,50 gram tot 2,00 gram nodig.
Meestal start je bij het vissen op voorn om en nabij of juist op de bodem. In de wintermaanden is juist tegen de bodem waarbij het aas hier geregeld tegenaan tikt ook meestal de aangewezen diepte. In de zomer gebeurt het echter vaker dat ik enkele cm tot 10cm boven de bodem start.
Door je lood gegroepeerd op de lijn te zetten, raakt die minder snel in de knoop. Bind voordat je de dobber gaat uitloden nooit eerst het haakje aan de lijn, maar doe dit altijd pas als laatste. Zit het haakje eenmaal aan de lijn, dan kun je een teveel aan lood op de lijn er niet meer makkelijk van af schuiven.
Is het oppervlakte water koud zoals in de winter dan zal de forel naar de diepte gaan waar het iets warmer is. Op vijvers tot 3 meter diep is dit dan meestal vlak bij de bodem.
Wormen zijn een favoriet aas van de forel. De forelvisser kan het beste één wat grotere worm te gebruiken. Als je met wormen gaat forelvissen dan vis je vrijwel altijd met een dobber. Je laat de dobber en het aas dan meedrijven met de stroom van het riviertje waar je in vist en hoopt zo dat de forel toehapt.
Zoals bij elke visserij is de haak het belangrijkste onderdeel van je montage. Bij het forelvissen moet je denken aan forelhaken met een grote tussen maat 4 en 12. Vaak wordt gedacht dat het vissen met een zo klein mogelijke haak het meest effectief is.
Op brasem is goed te vissen met een vaste hengel en een lijn van 12/00 tot 16/00 millimeter dik. In stilstaand water kan je een slanke dobber voor 1 à 1,5 gram lood gebruiken; in stromend water heb je een zwaardere pen nodig. Als haakjes zijn de nummers 10 tot 14 geschikt.
Anders is het in dieper en daardoor ook koeler water, zoals kanalen en diepe plassen. Karper en brasem zoeken bijvoorbeeld in zandwinplassen de diepere waterlagen op. Bij een goed zuurstofgehalte is de vis dan meestal tussen de 8 en 12 meter te vinden en te vangen!
Als er veel kleinere vissen rondzwemmen dan heeft het geen zin om veel te voeren met maden/casters of wormen ook al zijn ze hier gek op. Dat soort aas wordt onmiddellijk door kleinere vissen opgegeten en weg is de kans om de grotere brasems te lokken.
Waggler is Engels voor dobber en pellets zijn geperste brokjes voer die langzaam oplossen onder water.
Er zijn speciale dobbers op de markt voor het vissen op forel op vijvers, maar een doodgewone witvisdobber met een drijfvermogen tussen de 2 en 5 gram is prima bruikbaar. Omdat de forel zoals gezegd een schuwe vis is, is het belangrijk de dobber goed uit te loden. Op deze manier voelt de vis zo min mogelijk weerstand.
Dobber voor voorn
Een zwaardere dobber heeft namelijk als gevolg dat de voorn veel weerstand voelt bij het pakken van het haakaas. Hierdoor heeft de voorn direct door dat er iets niet klopt en is de kans op vangen verkeken. Gebruik daarom een dobber met een draagvermogen van 0,5 tot 2 gram.