Hoe communiceer je met iemand die niet kan praten?
Een spelsysteem of letterkaart kan een hulpmiddel zijn voor communicatie met patiënten die volledig verlamd zijn en niet meer kunnen spreken. Door elke letter van een woord af te gaan kan met alleen 'ja' en 'nee' toch gecommuniceerd worden. Bekijk ook de communicatiewijzer (ezelsbruggetje) voor invasieve beademing.
Je kunt ook praten met vertegenwoordigers en begeleiders. Zij weten vaak hoe je het voor de mensen makkelijker kunt maken om iets te zeggen. Op deze manier krijg je informatie van mensen. Je kunt dit gebruiken voor een gesprek met de instelling.
Ga op een rustige plek zitten. Maak oogcontact en let goed op non-verbale signalen (mimiek, intonatie, gebaren). Maak duidelijk waar het gesprek over gaat. Gebruik eventueel een tekening, afbeeldingen of foto's om het onderwerp te verduidelijken.
Als je problemen ervaart in het communiceren met andere mensen, dan kun je last hebben van communicatieproblemen. Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan: Je vindt het moeilijk om aan te geven wat je wilt. Je hebt een neiging tot ruzie maken of ruzie te vermijden.
Nadat je bent onderbroken reageer je niet op wat de slechte luisteraar zei, maar je zegt: "Wat ik net wilde vertellen is..." en je herhaalt gewoon je verhaal.
Gesprekstechnieken zijn manieren om meer uit gesprekken te halen. Het kan gaan om een bepaald type vraagstelling of juist de non-verbale communicatie. Zoals een stilte die je wat langer laat vallen.
Geef de hoofdlijnen van het gesprek aan (help mee om hoofd- en bijzaken te onderscheiden). Praat rustig, las pauzes in zodat de persoon de informatie kan verwerken. Ondersteun gesproken taal met gebaren, mimiek en intonatie. Doseer de informatie (maak desnoods een vervolgafspraak).
Er zijn verschillende soorten communicatiemiddelen: je stem, je lichaam, teksten, foto's, video's, geuren, kleuren en tekens. Een digitaal communicatiemiddel is het internet. Op het internet kun je verschillende communicatiemiddelen met elkaar combineren.
Luister naar wat een ander te zeggen heeft, totdat hij of zij klaar is met het hele verhaal. Als je de ander interrumpeert, ook al heb je voor je gevoel belangrijke informatie, dan vind jij je eigen verhaal belangrijker dan dat van een ander. Of heb je al ingevuld wat de ander wil zeggen.
Probeer elkaar niet te onderbreken of in de rede te vallen. Praat niet te lang achter elkaar, geef de ander ook de ruimte. Accepteer dat de ander anders is, ook met communiceren. Probeer als antwoord eerst datgene wat de ander zegt samen te vatten, dan weet je of je de ander goed begrepen hebt.
Woorden als eventjes, wellicht, misschien, verkleinwoordjes en zinnen die onderdanigheid uitdrukken kun je beter vermijden. Je geeft hiermee je gesprekspartner automatisch de macht om te zeggen dat het idee inderdaad niks of dat hij 'geen tijd heeft voor eventjes'.