Deze wielen zijn van ijzer en aan de binnenkant van het wiel steekt nog een stuk wiel uit.Dit noemen ze een "flens" en die zorgt ervoor dat de trein op de rails blijft. Een trein heeft geen stuur en is dus onbestuurbaar.
De trein rijdt met zijn wielen precies over die rails heen. Een opstaand randje aan het wiel, de flens, zorgt ervoor dat de wielen er niet af kunnen glijden. De flens raakt de rails zelf niet, alleen in sommige bochten. Dan hoor je een hoog, snerpend geluid.
De stenen vormen het ballastbed waarin de betonnen of houten dwarsliggers (spoorbielzen) liggen. Daarop liggen de spoorstaven waar de trein overheen rijdt. De stenen zorgen ervoor dat spoor in een rechte lijn blijft liggen, dempen trillingen en voeren overtollig regenwater af.
Treinen worden meestal gevoed met een bovenleiding, waarbij de retourstroom via de rails terugstroomt naar het onderstation.
Spoorstaven gaan ongeveer dertig jaar mee. Slijtage van rails is afhankelijk van de intensiteit van het treinverkeer en van het materieeltype dat over het spoor rijdt.
Een wielstel bij de spoorwegen bestaat uit twee wielen met een as. Deze zijn star aan elkaar verbonden, wat betekent dat de wielen en de as niet ten opzichte van elkaar kunnen draaien zoals bij een wegvoertuig met een differentieel in de aangedreven as.
In de trein zit een sterke elektromotor. Een trein met pantografen die tegen de bovenleiding aan zitten, en die geen uitlaatgassen produceert, rijdt op stroom. Er zijn ook dieseltreinen. Die rijden op, eh, diesel.
Aanvankelijk werden de meeste tractievoertuigen aangedreven met gelijkstroommotoren, aangezien deze eenvoudig in snelheid kunnen worden geregeld. De seriebekrachtigde gelijkstroommotor heeft trouwens voor tractie ideale karakteristieken en is dus te beschouwen als de archetypische tractiemotor.
De meeste stoomlocomotieven. Veel tenderlocomotieven kunnen in beide richtingen gebruikt worden, maar veel grotere locomotieven mogen niet met volle snelheid achteruit rijden en moeten dus gekeerd worden, meestal op een draaischijf.
Het beste antwoord. Bij sommige typen materieel kan het wel, bij andere typen niet. Ook als het bij een bepaald type materieel normaal gesproken wel kan, heb je kans dat je net een trein treft waar ze extra meetapparatuur onder hebben gehangen.
Het Nederlandse spoorwegnet is 3,2 duizend kilometer lang. Van het spoor is 67 procent twee- of meersporig, ruim 70 procent is geëlektrificeerd. Vooral in het noorden en het oosten van ons land zijn de spoorwegen niet geëlektrificeerd.
Een flens is een opstaande rand aan trein- of tramwielen. De vorm van de rails (bol) en de conische vorm van het loopvlak van de wielen zorgen dat het railvoertuig in het spoor blijft.
De meeste personentreinen rijden op elektriciteit. Op enkel trajecten heb je nog dieseltreinen voor het personenvervoer. Onder andere Roermond-Venlo. Bij het goederenvervoer rijden wel de meeste treinen op diesel.
Bij treinen wordt de rem pneumatisch (door luchtdruk) bediend (zie westinghouserem). Door de gehele trein loopt de treinleiding van de doorgaande zelfwerkende luchtdrukrem. In elke trein is één remkraan in dienst. Deze remkraan houdt de luchtdruk in de treinleiding op 5 bar (overdruk).
Dat hangt af van het spoor – het baanvak – waarover de trein rijdt, en wat voor soort trein het is. De snelheid heet de baanvaksnelheid. De baanvaksnelheid van goederentreinen op grote stations is bijvoorbeeld 40 kilometer per uur. Voor de overige stations 80 kilometer per uur.
Het huidige systeem van 1500 Volt (1,5KV) op de bovenleiding kent relatief veel energieverlies in het systeem en levert een beperkt tractievermogen.
IJsland. IJsland is niet geheel spoorloos, het heeft hier en daar nog wat trajecten liggen. Deze stammen uit de tijd dat er in IJsland daadwerkelijk treinverkeer was. In 1913 werd een smalspoorbaan van ruim 12 kilometer in gebruik genomen, dit had te maken met de uitbreiding van de havens in IJsland.
Openbaar vervoer en energie-verbruik, wanneer op het beste gedrag. Twee hogesnelheidstreinen. De elektrische trein verbruikt 3 kWh per 100 zitplaats-km; de dieseltrein, 9 kWh.
Rijtuigen, bakken en locomotieven
Bakken zijn een soort rijtuigen, maar dan met motor. Een locomotief wordt gebruikt voor het aandrijven van treinen. Hierin zit alleen de motor met een machinist om de trein te besturen. In de locomotief zitten geen passagiers.
In dat geval is de machinist van de voorste locomotief de chef van de trein. Een machinist hoeft de trein niet als een auto te sturen, want de trein wordt vanzelf in de juiste richting geleid door de wielen die over de rails rijden. De treindienstleider zorgt ervoor dat de wissels in de juiste stand liggen.
Het spoor waar de trein over rijdt bestaat uit grind, spoorstaven en bielzen. Wanneer er een nieuw stuk spoor aangelegd moet worden wordt eerst een grondbed van grind aangelegd. Daarna worden de bielzen gebracht. Vroeger waren bielzen van geïmpregneerd hout, nu zijn ze van beton.
Een BENELUX treinstel heeft een lengte van 51,14 meter, een gewicht van 115 ton en een continu vermogen van ongeveer 490kW. De treinstellen van Plan V hebben jarenlang de ruggegraat gevormd van de stoptreindiensten van de NS, ze zijn vanaf 1964 gebouwd.
InterCity of IC-trein: snelle trein die alleen grote stations aandoet. EuroCity EC-trein: internationale intercitytrein, bijvoorbeeld naar Zwitserland) Thalys: voor de verbinding Parijs-Brussel-Amsterdam en Parijs-Brussel-Keulen. Eurostar: voor de verbinding Brussel-Londen.