Zien alle cellen er hetzelfde uit? Er bestaan cellen in vele vormen en maten. Sommige cellen zijn omgeven door een celwand, andere niet, sommige cellen hebben slijmerige jasjes of langwerpige structuren die hen door hun omgeving heen duwen en trekken. Sommige cellen hebben een dikke laag om zich heen.
Een cel is de allerkleinste levende zelfstandige eenheid in je lichaam. De verschillende soorten cellen hebben allemaal weer een andere vorm en functie. Elke cel bevat kenmerken van leven.
Het celskelet bepaald de vorm van de cel. Daarnaast is het centrosoom zeer belangrijk bij de celdeling (zowel mitose als meiose). Het zorgt ervoor dat de chromosomen juist worden verdeeld over de nieuwe cellen, zoals te zien is in figuur 5.
Het feit dat neuronen zo belangrijk zijn, en zo onvervangbaar, verklaart waarom veel mensen zo opgewonden zijn over stamcellen. Stamcellen zijn speciale cellen die het vermogen hebben om te veranderen in alle verschillende cellen waaruit een lichaam bestaat, van huidcellen tot levercellen tot hersencellen.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Alle cellen delen een aantal kenmerken. Zo is elke cel omgeven door een celmembraan, en bestaat de inhoud van de cel uit cytoplasma waarin de organellen liggen. Ook heeft elke cel een cytoskelet dat een rol speelt bij de celdeling.
Globaal bekeken zijn er drie soorten cellen op aarde. Cellen zonder kernen, cellen met kernen en cellen met celwanden. De cellen zonder kernen behoren toe aan organismen uit het rijk der bacterien. De cellen van alle andere organismen hebben wel een kern.
Mensen zijn ook eukaryoot. In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
In plaats van een volledig orgaan te vervangen, worden enkel orgaanspecifieke cellen getransplanteerd: cellen van de hartspier na een hartinfarct, van het gewricht bij artrose, van de pancreas bij diabetes of van het ruggenmerg bij bepaalde vormen van verlamming.
Celdeling is noodzakelijk om te kunnen groeien en het lichaam te onderhouden. Maar dan moet die celdeling wel correct verlopen. Voor dat een cel zich in twee nieuwe cellen splitst, verdubbelt de inhoud ervan, waaronder het genetisch materiaal – de chromosomen – , het plasma en de celorganen.
Weefsel = groep cellen met dezelfde vorm en functie (bijv. beenweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel)
Een dierlijke cel heeft geen celwand en dus ook geen turgor. Wanneer een dierlijke cel te veel opzwelt, zal deze kapot knappen. Wanneer de osmotische waarde buiten de cel hoger is, zullen zowel de plantencel als de dierencel water naar buiten diffuseren.
Eicellen zijn de grootste cellen in het menselijk lichaam. Ze zijn zo groot, dat ze zelfs met het blote oog te zien zijn. In contrast: een spermacel is de kleinste cel.
Soms ontstaat kanker in weefsels of cellen die op verschillende plaatsen in het lichaam zitten. Dit heet niet-solide kanker. Niet-solide betekent: vloeibaar of los. Voorbeelden van niet-solide kankersoorten zijn: leukemie, lymfeklierkanker en multipel myeloom.
In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Cellen van eukaryoten bestaan uit een celmembraan dat het cytoplasma omgeeft met daarin de celkern. Het cytoplasma bestaat uit cytosol waarin zich de celorganellen bevinden. In de cellen van bacteriën, schimmels en planten wordt de celmembraan nog omgeven door een extra, relatief dikke, celwand.
Sommige cellen blijven enkele uren in leven, zoals sommige witte bloedcellen of maar 2 tot 3 dagen, zoals de epitheelcellen van onze maag. Andere cellen blijven ongeveer 4 maanden in leven (zoals rode bloedcellen) of zelfs 8 tot 10 jaar (zoals de cellen van ons skelet).
We hebben drie soorten cellen in ons bloed: de rode bloedcellen (RBC), de witte bloedcellen (WBC) en de bloedplaatjes (BP). Elk hebben ze hun eigen specifieke functie. Zo zorgen de rode bloedcellen voor het transport van zuurstof naar de organen en weefsels. De bloedplaatjes spelen een rol bij de bloedstolling.
Rode bloedcellen hebben geen kern en bevatten geen DNA. Andere cellen met een kern bevatten dus wel DNA en kunnen gebruikt worden om DNA te bepalen.
Het is een dubbele draad die de erfelijke informatie van alle levende organismen bevat. Bij de mens bevindt het DNA zich in de kern van iedere cel (Wikipedia). Iedere cel in ons lichaam heeft één kern (Wikipedia) en het DNA in de kern van alle cellen bevat hetzelfde DNA.
Bacteriën en archaea zijn eencellig en hebben geen celkern.
Zenuwcellen kunnen heel lang zijn. Sommige uitlopers kunnen meer dan een meter lang zijn, maar zenuwcellen zijn ook zeer kwetsbaar en dun.
Elk levend wezen op aarde bestaat uit cellen. De gemiddelde mens heeft ongeveer 30 tot 37,2 biljoen van die bouwsteentjes in zijn lichaam.
Gedurende de ontwikkeling van meercellige organismen zullen cellen zich specialiseren (differentiëren); samen vormen de gespecialiseerde celtypen weefsels. De verschillen ontstaan doordat cellen selectief gebruikmaken van de genetische informatie. Classificatie van een celtype gebeurt vaak met behulp van microscopie.