Afhankelijk van de levenscyclus gaat het dus om verschillende dingen: namelijk gametische meiose met de vorming van eicellen en zaadcellen bij onder andere dieren, en sporische of intermediaire meiose met de vorming van meiosporen of afgeleiden daarvan, onder andere bij planten, mossen en varens.
De (meio-)sporen worden bij planten door reductiedeling (meiose) geproduceerd in speciale organen, de sporangiën.
Ook bij zowel lagere als hogere planten vindt meiose plaats in speciale organen. Bij naaktzadigen (gymnospermen) zijn deze organen de kegels, bij bedektzadige planten (angiospermen) de bloemen die meeldraden (= antheren; de mannelijke voortplantingsorganen) en stampers (de vrouwelijke voortplantingsorganen) bevatten.
De meiose is een vorm van celdeling die leidt tot de productie van gameten (eicellen en zaadcellen). Gameten bevatten de helft van het aantal chromosomen in een lichaamscel en zijn dus haploïd (n). Lichaamscellen (somatische cellen) zijn diploïd of 2n.
Planten kunnen zich op twee verschillende manieren voortplanten. Bij de generatieve of geslachtelijke voortplanting gebeurt de vorming van nakomelingen door middel van zaad (bijv. bloemen) of door middel van sporen (bijv. varens).
Ze kopiëren zichzelf door bijvoorbeeld boven de grond uitlopers te vormen, of onder de grond wortelstokken te maken. Aan deze uitlopers of wortelstokken groeien knoppen, die uitgroeien tot nieuwe planten. Deze manier van nakomelingen krijgen heet ongeslachtelijke voortplanting.
Planten kunnen zich op twee manieren voortplanten, geslachtelijk en ongeslachtelijk. In het geval van een tulp produceert de plant in zijn bloem zijn voortplantingscellen, de stuifmeelkorrels en de eicellen. Hiermee kan de plant zich geslachtelijk voortplanten. Daarnaast heeft de tulp in de grond een bol.
Tijdens de mitose kan er geen uitwisseling plaatsvinden van DNA tussen de chromosomen.Tijdens de meiose vindt er uitwisseling van DNA plaats door middel van crossing-over. Tijdens de mitose worden de centromeren in de anafase gesplitst. Tijdens de meiose worden de centromeren pas in de anafase 2 gesplitst.
Meiose is een proces van celdeling. Tijdens de meiose wordt de hoeveelheid chromosomen in de cellen gehalveerd en verandert de 2n cel in een n cel. Zoals je misschien wel weet heeft een menselijke cel 46 chromosomen, en dat worden er door meiose dus 23.
Bij mitose ontstaat uit één cel met 46 chromosomen, twee diploïde cellen (lichaamscellen) met allebei 46 chromosomen. Bij meiose ontstaat uit één cel met 46 chromosomen, vier haploïde cellen met allebei 23 chromosomen. Haploïde cellen zijn geslachtscellen.
Mitose: de "gewone" celdeling
plantjes ontstaan uit stekjes zijn genetisch identiek aan de "moederplant"). Dochtercellen brengen via de mitotische celcyclus weer nieuwe dochtercellen voort of volgen na een deling de lijn van groei, differentiatie en uiteindelijk celdood.
Planten halen hun energie uit zonlicht.Met die energie zetten ze in de bladgroenkorrels water en CO₂ om in zuurstof en glucose.Glucose voedt de plant en zorgt ervoor dat die groeit. Dit proces heet fotosynthese.
Meristemen vormen de bouwstenen voor de groei. Het zijn celweefsels die tot celdeling in staat zijn, ze maken dus nieuwe cellen aan die zorgen voor groei. We vinden ze vooral in de knoppen en in het cambium.
Planten kunnen zich op twee verschillende manieren vermeerderen. Wanneer nieuwe planten gevormd worden door middel van bollen, wortelstokken of uitlopers, door scheuren, stekken of enten, spreekt men van de vegetatieve voortplanting. De andere manier van voortplanting noemt men generatieve voortplanting.
Plantencellen zijn de enigen met bladgroenkorrels , dus zie je die groene stipjes in je cel, dan weet je al dat je met een plant te maken hebt. Bacteriële cellen hebben geen celkern . Die zie je vaak als een dikke donkere vlek in je cel zitten.
“Planten hebben ongeveer 30.000 genen. Elk gen is een blokje met een specifieke functie. We leggen ons hier toe op onderzoek naar de groei en de vorm van planten. We proberen onder meer na te gaan welke genen verantwoordelijk zijn voor groei.
Meiose zorgt voor de vorming van gameten in de voortplantingsorganen. Typisch voor meiose is dat uit een diploïde moedercel (2n) door halvering van het aantal chromosomen haploïde dochterellen (n) ontstaan. De cellen die op die manier onstaan zijn genetisch niet identiek aan elkaar en ook niet aan de moedercel.
Na meiose 1 volgt een tweede deling. Daarvoor bewegen in beide dochtercellen de chromosomen weer naar het midden van de cel; de twee chromatiden laten los en worden door trekdraden uit elkaar getrokken, waarna beide dochtercellen wederom delen. Het resultaat: vier haploïde cellen.
Op de tweede plaats kunnen sommige cellen tot meiose (= reductiedeling) overgaan waarbij voortplantingscellen gevormd worden en genetische variatie ontstaat over generaties en tussen individuën van een populatie. Deze speciale celdeling komt dan in de plaats van de mitose.
Bij planten verloopt de mitose net wat anders. Zo wordt het spoelfiguur gegenereerd door het kernmembraan en niet vanuit de centrosomen. Verder vindt er tijden de cytokinese geen insnoering van de cel plaats, maar maakt de cel in het midden tussen de kernen een celplaat aan.
Er zijn overeenkomsten en verschillen tussen de mitose en de meiose. Een overeenkomst is dat de cel als voorbereiding op de celdeling zowel bij de mitose als bij de meiose eerst al de strengen DNA kopieert. Bij beide delingsprocessen ontstaan dus cellen die tijdelijk de dubbele hoeveelheid DNA bevatten.
Mitose is een type celdeling waarbij nieuwe dochtercellen ontstaan die gelijk zijn aan de moedercel, en op hun beurt in staat zijn om zich te delen. Tijdens dit celdelingsproces gaan de chromosomenparen in de celkern paarsgewijs uit elkaar, de kerndeling. Dit is een belangrijk onderdeel van de celcyclus.
Bestuiving is de overdracht van stuifmeelkorrels vanuit de helmdraad naar de stamper van een bloem. De stuifmeelkorrels bevatten de mannelijke geslachtscellen, in de stamper zitten één of twee eicellen. Door middel van bestuiving komen de mannelijke cellen bij de eicellen en is er een kans op bevruchting.
Het blijkt dat water, lucht en energie de belangrijkste ingrediënten voor plantengroei zijn. Om te kunnen groeien, hebben planten water, koolstofdioxide (uit de lucht) en energie van zonlicht nodig.
De levenscyclus van een plant begint bij het kiemen van het zaadjes. Na een periode van groei en ontwikkeling zal de plant uiteindelijk in bloei komen en vruchten met zaden gaan produceren. Na de bloei en zaadvorming is de levenscyclus volbracht en zal de kruidachtigeplant afsterven.