Een journalist probeert altijd een zo volledig mogelijk verhaal te vertellen. Daarvoor wordt in de journalistiek een ezelsbruggetje gebruikt: de 5W1H-methode. Ze geven antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Zeg bijvoorbeeld: “Jan, jij (WIE) hangt over vijf minuten (WANNEER) je jas op (WAT), aan het lusje (HOE) op de kapstok in de gang (WAAR). Als je duidelijk bent 'op de 5', is de waarom overbodig.
Door de vraagwoorden wie, wat, waar, waarom, en hoe in kleine lesjes te verwerken, leer je je peuter de woorden waarmee hij meer te weten kan komen over de dingen die hij het interessantst vindt: wat iets is, wieiemand is, waarom iets is gebeurd,waar iets is, en hoe iets werkt.
Lessenserie 'Wie, Wat, Waar'
Deze 3 W's zijn van groot belang voor de opbouw van je scène. Zo vertelt de 'Wie' je welke personages er in de scene te zien zijn en welke rollen er gespeeld worden. De 'Wat' bepaalt wat de personages aan het doen zijn en wat hun handeling daarbij is.
Bij drama gaan leerlingen thema's uitbeelden en (na-)spelen, zoals onderwerpen uit het dagelijkse leven, vrienden, actualiteiten, verhalen en gedichten, natuur en seizoenen. Hierdoor leren leerlingen zich beter te uiten en te presenteren.
Een drama is een toneelstuk, dans, film, serie of boek met een emotioneel thema. Een drama gaat meestal over een conflict en binnen dat conflict staat de persoonlijke ontwikkeling van een of meer personages centraal. Het doel van een drama is dat de lezer of kijker zich in het personage kan inleven.
Het kan helpen om de oorzaak van een probleem beter te begrijpen en om effectievere oplossingen te vinden. De vragen van 5 x W+H zijn: Wie, Wat, Waar, Wanneer, Waarom en Hoe. Door deze vragen te stellen en te beantwoorden, kun je de oorzaak van het probleem blootleggen.
Op deze fiche staan de vijf w-vragen: wie, wat, wanneer, waar, waarom. Door het beantwoorden van deze vragen, kunnen de leerlingen een krantenartikel bondig samenvatten.
Wie, Wat, Waar, Waarom, Wanneer, Waarvoor en Waartoe ontsluiten de tekst en maken het praktisch.
Je laat één leerling naar je toe komen en een wie-kaartje trekken. De leerling beeldt in de kring dit personage uit.De rest van de groep raadt welk personage het is. Laat de leerling het kaartje in eerste instantie pantomimisch uitbeelden.
De drie basis-ingrediënten van een verhaal
Een goed verhaal heeft op zijn minst een personage nodig (Wie?).Het heeft actie nodig, er moet iets gebeuren (Wat?).En dan hebben we nog de plaats waar alles zich afspeelt (Waar?). Dit zijn dus mijn drie basis-ingrediënten: Wie, Wat, Waar.
Een journalist probeert altijd een zo volledig mogelijk verhaal te vertellen. Daarvoor wordt in de journalistiek een ezelsbruggetje gebruikt: de 5W1H-methode. Ze geven antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
De 5W+1H methode helpt een probleem of idee scherp te krijgen door waarom, wat, wie, wanneer, waar en hoe vragen te stellen. Zo krijg je een compleet beeld van de uitdaging. Doe dit samen met de groep betrokkenen om draagvlak te creëren.
Hoe het werkt:
De 5W1H-methode houdt in dat je informatie samenvat door zes essentiële vragen aan de orde te stellen: Wie, Wat, Wanneer, Waar, Waarom en Hoe.
Wat is de Kipling, oftwel 5W1H, methode? Rudyard Kipling is de bedenker van deze methode, die zie je ook teurg in zijn werken, zoals "Jungle Book". De 5W+H techniek is een hele eenvoudige en zeer krachtige techniek die veel wordt gebruikt bij het zoeken naar de grondoorzaak (root cause) van een probleem.
Topische vragen, ook wel W-vragen of de vijf W's genoemd, zijn vragen omtrent het onderwerp van een tekst, zoals wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? Ze kunnen worden gebruikt in de tekstanalyse en het tekstontwerp om de opbouw van een tekst te karakteriseren.
Een vraag is een zin die bedoeld is om informatie in te winnen, een verzoek te uiten of tot denken aan te zetten. In veel landen wordt zo'n zin op schrift beëindigd met een speciaal teken dat in het Nederlands "vraagteken" wordt genoemd. In de spreektaal stijgt de toon meestal aan het eind van de zin.
De basisstructuur van een Engelse zin is: wie doet wat/wie waar wanneer. De plaatsbepaling staat dus altijd voor de bepaling van de tijd, behalve wanneer je de tijd wilt benadrukken. Dan zet je het helemaal vooraan in de zin.
Wie vraagt naar personen: Wie is je docent?Wat vraagt naar zaken: Wat doe je vanavond?Waar vraagt naar een plaats: Waar woon je?Wanneer vraagt naar de tijd: Wanneer begint de winter?
Kinderen leren om zichzelf uit te drukken, gevoelens te uiten en gebeurtenissen te uiten. Het zelfvertrouwen van kinderen groeit en ontwikkelt zich door drama en dans lessen te krijgen, doordat kinderen zich zelf moeten openstellen om iets van zichzelf te kunnen laten zien groeit hun zelfvertrouwen.
Dramalessen zorgen er bijvoorbeeld voor dat leerlingen werken als een team en zij moeten communiceren en discussiëren. Dit is voordelig voor het ontwikkelen van hun sociale vaardigheden en het begrijpen en respecteren van andere perspectieven.
Een drama behandelt doorgaans een emotioneel thema, waardoor de kijker of lezer zich in de personages kan inleven en zich met hen kan identificeren.