Uitleg aanwijzende voornaamwoorden en voorzetselsNaar personen verwijs je altijd met “wie” en nooit met “waar”. Wanneer een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord gecombineerd wordt met een voorzetsel, gebruik je “daar” en “hier” + voorzetsel in plaats van “die” en “dat”.
Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden en zal in vergelijking met 'dit' verwijzen naar iets of iemand verder weg. Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en naar alle meervoudige woorden. Het zal in vergelijking met 'deze' verwijzen naar iets of iemand verder weg.
Regel om te bepalen of Who of That moet worden gebruikt
Who wordt altijd gebruikt om naar mensen te verwijzen . Dat wordt altijd gebruikt als het over levenloze objecten gaat (die computer, dat stukje papier…)
'Dat' of 'dit' gebruik je bij het-woorden.
'Dit' gebruik je als het woord waarnaar je verwijst dichtbij is.'Dat' gebruik je als het woord waarnaar je verwijst niet zo dichtbij is. Ik vind dat huis erg mooi. Dit kopje koffie smaakte erg goed.
Wie verwijst altijd naar personen en kan (onder meer) meewerkend voorwerp zijn. De Algemene Nederlandse Spraakkunst vermeldt de voorbeelden 'De man die we dat gevraagd hebben, is psycholoog' én 'De man wie we dat gevraagd hebben, is psycholoog. ' Daaruit valt op te maken dat wie en die allebei mogelijk zijn.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
schrijf liever: De auto, die ik gisteren gekocht heb, rijdt op diesel.
Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden. Wat verwijst naar onbepaalde voornaamwoorden, overtreffende trappen, hele zinnen en een hoedanigheid. Welke verwijst naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige de-/het-woorden.
Wat is juist: 'Dat betekent dat het uitkomt' of 'Dit betekent dat het uitkomt'? Het is allebei goed.Dat is de neutraalste vorm en de meestgebruikte.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Om terug te verwijzen naar een enkelvoudig het-woord dat eerder genoemd is of naar een vorige zin, is het aan te bevelen om zo veel mogelijk dat te gebruiken. Dat doet u ook als u spontaan spreekt. Terugverwijzen met dit is niet fout, maar is nogal nadrukkelijk en formeel.
Regel: Who verwijst naar mensen. Dat kan verwijzen naar mensen, dieren, groepen of dingen, maar who heeft de voorkeur als het om mensen gaat .
"Wie is dit?" is correct . Om de dubbele "dit" te vermijden, zou u kunnen beginnen met "Hallo, (naam) spreekt." Maar vaak, als u een telefoongesprek beantwoordt, zou de beller moeten uitleggen wie hij is en waarom hij belt, zonder dat u erom hoeft te vragen.
Als je een bijzin van voorwaarde of tijd midden in een zin plaatst, ontstaat er een dat/als-constructie. Dat is fout. De dat/als-constructie herken je aan woordgroepen als (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/wanneer/indien ergens midden in de zin.
Juist zijn dus bijvoorbeeld: Ben je op zoek naar een bedrijf dat precies snapt wat jij zoekt? Het plan is ingediend door de directeur. Die hoopt daarmee meer draagvlak te creëren voor de reorganisatie.
Een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: 'dat', 'die', 'wat', 'wie', 'hetgeen' en 'welke'.
Het, hij, 'm, ze
Een alternatief voor deze/die en dit/dat is een persoonlijk voornaamwoord: bijvoorbeeld hem ('m), het of ze. Vaak klinken zinnen met een persoonlijk voornaamwoord het natuurlijkst (al is dat uiteraard een smaakkwestie). We hebben de broek niet in uw maat, maar we kunnen die/deze wel bestellen.
Factuur is een vrouwelijk de-woord.
Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas. Ik viel achterover toen ik het bedrag op die factuur zag! Hij heeft elke factuur netjes betaald.
De eerste “jou” is een persoonlijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “hem”), dus voeg je geen w toe. De tweede “jouw” is een bezittelijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “zijn”), dus voeg je een w toe.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
'Dat is mijn fiets' is juist. Je kunt in zo'n zin met dat naar een fiets verwijzen, ook al is fiets een de-woord. Fiets is een de-woord. Je spreekt daarom van de fiets, deze fiets en die fiets.
Je kunt controleren of je jou of jouw moet gebruiken met een ezelsbruggetje. Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord).Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord).
In gesproken taal wordt vaak als gebruikt in plaats van dan. Hoewel groter als door velen niet meer wordt afgekeurd, is groter dan nog steeds verzorgder, zeker in geschreven taal. Hij is ouder dan ik. Ze is veel energieker dan ik.