HOOFDREGEL: Schrijf koppeltekens tussen de delen van een woordgroep zonder duidelijk kernwoord als die het linkerdeel van een samenstelling vormt. Het gaat meestal om een woordgroep van drie of meer woorden, dikwijls met een voorzetsel (zoals aan, voor, met) of met een voegwoord (zoals en).
Samenstellingen worden in de regel aaneengeschreven, bijvoorbeeld: bierglas, hogeschool, tienkamp, wandelschoenen, badkamerdeurklink. Als er tussen de delen van een samenstelling klinkerbotsing optreedt, is een koppelteken verplicht: milieu-inspectie, auto-ongeluk.
Het koppelteken (-) is het korte liggend streepje dat gebruikt wordt om de delen van sommige samenstellingen, afleidingen en samenkoppelingen te verbinden. Hetzelfde liggend streepje wordt gebruikt als weglatingsstreepje in een samentrekking, om aan te geven op welke plaats een woorddeel is weggelaten.
Simpele regel: altijd aan elkaar
Samenstellingen (woorden uit twee of meer zelfstandige naamwoorden) schrijf je altijd aan elkaar, zonder spaties dus. Het is bijvoorbeeld autoverzekering en niet auto verzekering. Ook langere woorden schrijf je aan elkaar, tenzij er verwarring ontstaat.
Het kortst liggend streepje is een koppelteken als dit teken wordt gebruikt om twee of meer woorden met elkaar te verbinden (samenstelling).
Een koppelteken is een leesteken dat onderdelen van samenstellingen of samenkoppelingen met elkaar verbindt. Het heeft de vorm van het kortste liggende streepje en komt daarmee uiterlijk overeen met het afbreekstreepje en het weglatingsstreepje: in de typografie wordt voor alle drie de tekens een divisie gebruikt (-).
Daarnaast gebruik je een koppelteken bij gelijkwaardige elementen, dat betekent dat je de woorden om kunt draaien: zo kun je 'hotel-restaurant' zeggen, maar ook 'restaurant-hotel'. Hetzelfde geldt voor gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden, zoals in 'sociaal-emotionele ontwikkeling' (emotioneel-sociale ontwikkeling).
Met een zelfstandig naamwoord en een werkwoord kun je een nieuw werkwoord vormen. Het zelfstandig naamwoord koffie en het werkwoord drinken kun je bijvoorbeeld combineren tot koffiedrinken. Maar let op: bij wijn drinken is zo'n combinatie niet mogelijk. Je schrijft dit als twee losse woorden.
Als de delen in principe verwisselbaar zijn, dan gebruiken we een koppelteken. Als de delen van een dergelijke samenstelling niet verwisselbaar zijn, schrijven we ze aaneen. We gebruiken ook een koppelteken als het eerste deel verwijst naar een plaats of een bevolkingsgroep.
Goed zijn: aan elkaar, bij elkaar en met elkaar. Elkaar staat dus telkens los achter het voorzetsel. Een combinatie van een voorzetsel (zoals aan, bij en met) en elkaar schrijf je vrijwel altijd los.
Samenstellingen met gelijkwaardige delen
Een samenstelling waarvan de eerste twee of drie delen gelijkwaardig zijn, krijgt een koppelteken tussen die delen.
Bij elkaar wordt als twee woorden geschreven. Een combinatie van een voorzetsel en elkaar wordt vrijwel nooit aaneengeschreven: - Ze zijn al heel lang bij elkaar.
met een woordgroep waarvan de woorden bij elkaar horen: lik-op-stukbeleid, nek-aan-nekrace, winst-en-verliesrekening, dag-en-nachtritme, rupsje-nooitgenoeg; met klinkerbotsing: droste-effect, zo-even, mini-enquête, milieu-inspectie; met cijfers, namen en letters: 40+-kaas, x-as, 1-aprilgrap.
Standaardregel: altijd aan elkaar
Samenstellingen (woorden uit twee of meer zelfstandige woorden) schrijf je altijd aan elkaar, zonder spaties dus. Het is bijvoorbeeld autoverzekering en niet auto verzekering. Ook langere woorden schrijf je aan elkaar, tenzij er verwarring ontstaat.
Er zijn verschillende manieren om die woorden aan elkaar te plakken. Zo kunnen de woorden gewoon aan elkaar geplakt worden, er kunnen tussenletters worden toegevoegd (s of (e)n) of er kan een koppelteken (een streepje) tussen de woorden van de samenstelling worden gezet.
er tegen aanlopen / er tegenaan lopen / ertegenaanlopen / ertegen aanlopen → de juiste schrijfwijze is ertegenaan lopen. Gebruik je het in combinatie met 'ergens'? Dan schrijf je ergens tegenaan lopen.
Als twee of meer woorden met elkaar verwisseld kunnen worden, gaat het om gelijkwaardige woorden. Tussen deze twee woorden komt altijd een koppelteken.
Of je de uitroep als o of als oh schrijft, hangt van de uitspraak af. De spelling o past bij de uitspraak met een 'open' o-klank, net als in zo en hallo. Oh heeft een 'doffere' o-klank, ongeveer als in door. De uitroepen o en oh bestaan allebei; ze kunnen onder meer vreugde, verdriet, verwondering en schrik uitdrukken.
Formuleringen met op tijd zijn het gebruikelijkst, zowel in gesproken als geschreven taal. Tijdig is een formeler woord. We kunnen veel schade voorkomen door op tijd maatregelen te nemen. Elke heeft haar aanvraag niet op tijd ingediend.
In de Nederlandse taal wordt gesproken over vrijetijd en vrije tijd.
Laten we eens kijken naar onze lastminuteboeking, hier officieel gespeld. Dit woord mag volgens het Witte Boekje ook met streepjes worden geschreven, als last-minuteboeking, lastminute-boeking of last-minute-boeking.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
De combinaties i+j, e+ij, e+ui en i+i leveren een klinkerbotsing op in een samenstelling (gummi-jas, vanille-ijs, college-uitstap, sproei-installatie), maar niet in een ongeleed woord of afleiding (bijectie, beijveren, geuit, kopiist).