De passé composé met als hulpwerkwoord être (zijn) Vaak worden de werkwoorden die een beweging uitdrukken met être vervoegd. Bijvoorbeeld: arriver, entrer, rentrer, partir ... Bovendien worden alle wederkerende werkwoorden (met se) met être vervoegd in de passé composé. Zie bij wederkerend werkwoord.
Bij de volgende werkwoorden wordt daarom altijd être gekozen: · aller (gaan) : Je suis allé. · arriver (aankomen) : Il est arrivé. · entrer (binnenkomen) : Tu es entré · naître (geboren worden) : Vous êtes né.
Gebruik passé composé
De passé composé, ofwel de voltooid tegenwoordige tijd, gebruik je voor een eenmalige gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden en nu is afgelopen. Een voorbeeld in het Nederlands is 'Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt.
De passé composé betekent het samengesteld verleden. "Ik heb gegeten"" is in het Frans "J'ai mangé!". Hij wordt gevormd met het hulpwerkwoord être of avoir + participe passé.
Le passé composé = avoir(/être) + voltooid deelwoord. Als we weer teruggaan naar het eerdergenoemde voorbeeld: “ik heb gelopen,” weten we nu dat het werkwoord lopen wordt vervoegd met avoir.
J'ai mangé en je suis allé
Het is namelijk heel makkelijk: vertaal het gewoon woord voor woord en het komt in meer dan 99 van de 100 gevallen helemaal goed. Behalve dan natuurlijk met een paar uitzonderingen, waarvan dit er een is: ik ben geweest = j'ai été.
Als een werkwoord met être vervoegd wordt, komt er net als bij het bijvoeglijk naamwoord een extra –e of –(e)s- achter het voltooid deelwoord.
De passé composé bestaat uit twee verschillende delen. Namelijk een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. Deze vorm lijkt op de Nederlandse voltooid tegenwoordige tijd, die bestaat ook uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord: Ik ben naar huis gefietst.
Het imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.
De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. We hebben tot vijf uur gewacht. We zijn te laat gekomen.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm waarmee je iemand direct aanspreekt, bijvoorbeeld: Kom hier! Je gebruikt de gebiedende wijs als je een bevel geeft of een wens uitspreekt. Je schrijft dan alleen de stam van het werkwoord. Een zin met een gebiedende wijs heeft geen onderwerp.
NB Als het voltooid deelwoord van 'faire' gevolgd wordt door een heel werkwoord, dan blijft het onveranderd, dus altijd 'fait'.