Ontwikkelen betekent vooruitgaan. Voor miljoenen mensen ter wereld is dat van levensbelang. Zij lijden onder extreme armoede, lopen gevaar door rampen en conflicten of kunnen niet naar een ziekenhuis wanneer dat hoognodig is. Deze mensen hebben hulp nodig: dat heet ontwikkelingshulp.
Ngo's kunnen ook gesprekpartners zijn voor overheden. Bijvoorbeeld voor advies of bemiddeling bij problemen van kinderarbeid of mensenrechten. Sommige ngo's richten zich speciaal op ontwikkelingslanden, ontwikkelingssamenwerking of ontwikkelingshulp.
Nederland ondersteunt internationale organisaties met geld, menskracht en ideeën. Deze vorm van ontwikkelingssamenwerking heet multilaterale samenwerking. Ruim een kwart van het ontwikkelingsbudget gaat naar multilaterale programma's, wat neerkomt op 1,2 miljard euro.
Veel lidstaten, met name in Oost-Europa, geven maar iets meer dan 0,1 procent van hun inkomen uit aan ontwikkelingshulp. Zweden is met 1 procent de koploper, gevolgd door Luxemburg. Verder haalt alleen het Verenigd Koninkrijk de doelstelling.
Helpt ontwikkelingshulp? De Indiase IMF-economen Rajan en Subramanian brachten in 2005 een grote hoeveelheid data bijeen over de effectiviteit van ontwikkelingshulp gedurende 4 decennia. Hun conclusie was dat er nergens een positief verband gevonden kon worden tussen hulp en economische ontwikkeling.
Een ontwikkelingsland is een land dat kampt met grote armoede en een laag welvaartsniveau. Voorheen werd hier ook wel de term derdewereldland voor gebruikt. Men leeft vaak in slechte omstandigheden: zo is er lang niet voor iedereen voedsel, drinkwater of onderdak beschikbaar.
Bij de Nederlandse Rijksoverheid worden sinds 2020 de volgende landen als ontwikkelingslanden gezien: Afghanistan, Algerije, Angola, Benin, Bhutan, Bolivia, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, de Centraal Afrikaanse Republiek, Colombia, de Comoren, de Republiek Congo, de Democratische Republiek Congo, Djibouti, El ...
Structurele hulp is hulp aan ontwikkelingslanden die gericht is op verbetering van de productiestructuur.
Het ontwikkelingsbeleid is een van de belangrijkste onderdelen van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Het heeft tot doel armoede terug te dringen en uiteindelijk helemaal uit te bannen en het staat centraal in het antwoord van de EU op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN (de Agenda 2030).
Noodzaak ontwikkelingssamenwerking
Ontwikkelingssamenwerking helpt om armoede te verminderen. Daardoor zijn minder mensen ondervoed, volgen meer mensen een opleiding en hebben werk. Wereldwijd is de armoede sinds 1990 gehalveerd. Intussen gaat 90% van de kinderen in ontwikkelingslanden naar de basisschool.
Deze organisaties hebben 3 kenmerken: Ze vallen niet onder de overheid. Ze streven naar politiek of maatschappelijk belang na. Ze hebben geen commerciële belangen (non-profit)
Daarnaast zijn er veel organisaties en bedrijven die het belangrijk vinden deze arme landen hulp te bieden. De hulp die ontwikkelingslanden krijgen noem je ontwikkelingssamenwerking of ontwikkelingshulp. Bekende organisaties die zich inzetten voor ontwikkelingslanden zijn UNICEF, Edukans, Cordaid en Humana.
is ontwikkelingshulp die via internationale organisaties wordt verstrekt.
Kort gezegd gaat het bij noodhulp − ook wel humanitaire hulp genoemd − direct om het redden van levens. Bij ontwikkelingshulp gaat het om het verbeteren van die levens.
Een niet-gouvernementele organisatie (ngo), ook wel non-gouvernementele organisatie genoemd, is een organisatie die onafhankelijk is van de overheid en zich op een of andere manier richt op een verondersteld maatschappelijk belang.
is een vorm van ontwikkelingshulp, waarbij de overheid heeft gekozen voor enkele ontwikkelingsplannen.
De westerse landen, waaronder Amerika, Nederland, Engeland, Frankrijk en Duitsland, waren de eerste wereld. Dit waren de rijkere landen van de wereld. De tweede wereld werd gevormd door de communistische landen, zoals Rusland en Cuba. Onder de derde wereld verstonden we de arme ontwikkelingslanden in Afrika.
De derde wereld bestond uit staten in Latijns-Amerika, Afrika en Zuid-Azië. Tegenwoordig slaat de term op ontwikkelingslanden – niet-geïndustrialiseerde, arme landen.
Dit zijn Afghanistan, Angola, Bangladesh, Benin, Bhutan, Birma, Boeroendi, Burkina Faso, Cambodja, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo (Democratische Republiek), Djibouti, Equatoriaal-Guinee, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Guinee, Guinee-Bissau, Haïti, Jemen, Kiribati, Laos, Lesotho, Liberia, Madagaskar, Malawi, ...
Niger ligt in de Sahel regio en behoort tot de armste en minst ontwikkelde landen ter wereld.
De term werd bedacht in 1952 door de Franse historicus Alfred Sauvy. Hij werd gebruikt in de jaren 50 om een derde groep landen mee aan te duiden die niet behoorden tot de twee heersende machtsblokken van dat moment, het NAVO-bondgenootschap en het Warschaupact.
Wat draagt ontwikkelingssamenwerking daar aan bij? Een aantal voorbeelden: De wereldwijde strijd tegen polio, gefinancierd door ontwikkelingshulp, gestart in 1988, heeft ertoe geleid dat polio in meer dan 123 landen is uitgebannen. De gemeten gevallen van polio daalden van 350.000 in 1988, tot 359 in 2014.
Sindsdien hebben ook zij dat percentage sterk laten dalen. In 2018 is er door rijke landen 153 miljard dollar aan ontwikkelingshulp gevoteerd, voor de hele wereld. Afrika alléén kreeg in 2017 een kleine vijftig miljard dollar.