Cellen van onder andere dieren, planten en schimmels hebben een celkern.
Het grootste verschil tussen eukaryoten en prokaryoten is het hebben van een celkern. Prokaryoten hebben geen celkern, het DNA ligt gewoon los in de cel. Eukaryoten hebben wel een celkern waarin het DNA zich bevindt. Daarnaast hebben prokaryoten vaak minder organellen dan eukaryoten en zijn ze minder ingewikkeld.
Prokaryoten zijn alle organismen zonder celkern, dus de bacteriën en de archaea. Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
De celkern of nucleus is het door een membraan omsloten deel van een cel waarin het genetisch materiaal (DNA) is opgeslagen. Alle levende wezens waarvan de cellen een kern bevatten, behoren tot de eukaryoten: dit zijn de planten, dieren, schimmels en de eencellige protisten.
Rode bloedcellen hebben geen celkernen meer, omdat deze teveel plek in nemen. Zonder celkern kan de rode bloedcel meer hemoglobine vervoeren, dus meer zuurstof.
Bacteriën zijn eencellige micro-organismen zonder celkern. Hierdoor behoren bacteriën dus tot de prokaryoten.
Schimmels zijn eukaryote (met celkern zoals plantaardige en dierlijke cellen) micro-organismen die zich voeden met organisch materiaal en komen voornamelijk voor in zuurstofrijke omgevingen.
Cellen van bacteriën, schimmels, algen en hogere planten zijn omgeven door stevige celwanden, die een integraal onderdeel van de cel vormen.
De levende wezens op aarde zijn verdeeld over vier rijken: bacteriën, schimmels, planten en dieren. Let op: virussen zijn geen levende wezens en behoren daarom niet tot een van de rijken. Ze bestaan ook niet uit cellen. Bacteriën, schimmels, planten en dieren bestaan overigens wel uit cellen.
Cellen worden verdeeld in twee hoofdklassen, die in eerste instantie worden gedefinieerd door de vraag of ze een kern bevatten. Prokaryotische cellen (bacteriën) hebben geen kernomhulsel; eukaryotische cellen hebben een kern waarin het genetische materiaal is gescheiden van het cytoplasma.
Celkern, DNA en chromosomen
De celkern van een cel wordt ook wel de nucleus genoemd, zoals te zien is in het plaatje. De celkern ligt meestal in het midden van de cel en is de opslagplaats voor DNA. DNA is een soort harde schijf van je cel. In het DNA ligt genetische informatie opgeslagen.
Een lysosoom is een organel in de cel. Lysosomen zijn met vocht gevulde blaasjes, die zorgen voor de afbraakprocessen in de cel. Het lysosoom membraan bestaat uit dubbele fosfolipiden en eiwitten, net als het celmembraan. Een cel kan enkele honderden lysosomen bevatten.
De meest basale organismen op aarde zijn eencellig en hebben geen celkern. Pas rond 1970 werd ontdekt dat deze organismen twee verschillende groepen vormen, namelijk bacteriën en archaea.
De meeste zoogdiercellen hebben één enkele eivormige of bolvormige kern met een diameter van 5 tot 20 μm . Daarmee is het het grootste celorganel.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen.
Een dierlijke cel is een cel zoals die bij dieren voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een membraan en het cytoplasma; een celwand zoals bij bacteriën en bij planten ontbreekt.
Flexi zegt: De celwand in planten is een rigide laag die zich buiten het celmembraan bevindt en de cel omringt, en structurele ondersteuning en bescherming biedt. Aan de andere kant bewegen dieren, d.w.z. ze blijven niet statisch op één positie, dus hun flexibiliteit is belangrijk en daarom hebben ze geen celwand.
Menselijke cellen hebben geen celwand omdat deze functioneel overbodig zou zijn. De celwand bestaat in plantencellen (en ook in sommige schimmels) om structuur en sterkte te bieden. Bij dieren doet het skelet dit in plaats daarvan.
Op genetisch niveau zijn schimmels nauwer verwant aan mensen dan aan planten. Schimmels zijn eukaryoten, wat betekent dat hun cellen een kern of commandocentrum bevatten . Ze bevatten niet het pigment chlorofyl en voeren geen fotosynthese uit, waardoor ze fundamenteel verschillen van planten.
Een dierlijke cel heeft net zoals een plantaardige cel ook cytoplasma, een kern en een celmembraan.
Bijna alle algen zijn eukaryoten, behalve de cyanobacteriën.Deze hebben geen celkernen of celmembranen, en fotosynthese wordt direct in het cytoplasma gedaan, in plaats van in speciale organellen.
De organismen in de domeinen Bacteria en Archaea zijn prokaryotisch, wat betekent dat hun cellen geen echte celkern hebben, maar eerder een kerngebied .
Elk virus gedraagt zich als een parasiet, met als doel om zich te vermenigvuldigen. Dat doet een virus door een cel van een gastheer binnen te dringen en genetisch materiaal in deze cel los te laten. Vervolgens kan het virus eiwitten oppikken en zich vermenigvuldigen.
Een dierlijke cel heeft geen celwand en dus ook geen turgor. Wanneer een dierlijke cel te veel opzwelt, zal deze kapot knappen. Wanneer de osmotische waarde buiten de cel hoger is, zullen zowel de plantencel als de dierencel water naar buiten diffuseren.