E = eenheden - 1, 2 etc. t = tienden - 0,1, 0,2 etc, h = honderdsten, 0,01, 0,02 etc. d = duizendsten = 0,001, 0,002 etc.
0,1 = 1 : 10 = 1/10.
Elk stukje van 0,01 is een honderdste en staan op de tweede plek achter de komma. Een honderdste zoals dat van 0,01 naar 0,02 kun je ook weer in 10 stukjes verdelen. Elk stukje van 0,001 is een duizendste en staan op de derde plek achter de komma.
Een breuk is een deel van het geheel. Een tiende is hetzelfde als 'een van de tien. ' Op deze breukenkaart zie je een duidelijk voorbeeld van deze breuk met het bijbehorende kommagetal en het percentage. De verhouding tussen breuken, kommagetallen en procenten is belangrijk.
Zo'n 100e deel heet een procent, aangeduid met %. De helft, 1/2, is dus 50%. Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%.
1% = 1/100 = 1 : 100 = 0,01.
1/4 deel = 25 % 1/2 deel = 50 %
Volgens een kennis is, vanuit de wiskundewetten gezien, 1 gedeeld door 0 gelijk aan oneindig.
1 decimaal is op 1 getal achter de komma, bij twee logischerwijs maar twee getallen.
Na duizend en miljoen komen miljard, biljoen en biljard, triljoen en triljard.
Het getal 0 heeft een aantal unieke eigenschappen: vermenigvuldigen met nul geeft altijd nul; delen door nul is niet toegestaan en ook allerlei andere rekenkundige bewerkingen zijn niet gedefinieerd voor het getal 0.
Vervolgens leg je uit dat als je een getal met 0,01 vermenigvuldigt, de komma twee plaatsen naar links verschuift. Wanneer je een getal hebt zonder komma erin, zet je een komma voor de laatste twee cijfer van het getal. Ook in deze situatie kan het voorkomen dat je één of twee nullen aan het antwoord moet toevoegen.
de rest blijft altijd 1 en het volgende getal achter de komma is altijd 3. Het kommagetal 0,33333 is daarom slechts een benadering van de breuk 1/3. Het kommagetal 0,3333333333 is een nauwkeurigere benadering, met 10 cijfers achter de komma.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
De cijfers achter de komma noem je decimalen. Je kunt nullen achter een decimaal getal zetten om erachter te komen of een getal groter of kleiner is dan een ander decimaal getal met meer decimalen.
Het getal 10,67891434 wordt 10,7. Afronden op twee decimalen betekent dat er maar 2 cijfers achter de komma mogen staan, afronden op 3 decimalen betekent dat er maar 3 cijfers achter de komma mogen staan en ga zo maar door!
Je moet 6,53489 afronden op 2 decimalen, dus of je naar boven of beneden afrond hangt af van het derde decimaal. Als dit een 4 of lager is, dan rond je naar beneden af. Is het een 5 of hoger, dan rond je naar boven af. Het derde decimaal is hier een 4 en dus rond je naar beneden af.
Delen door nul is bij het gewone rekenen niet toegestaan als rekenkundige bewerking. Het gaat om een deling waarbij de deler het getal nul is. Bij het gewone rekenen kan geen zinnige betekenis gegeven worden aan het resultaat van een deling door nul.
Elk geheel getal b = 0 is uiteraard deelbaar door 1,−1,b en −b. We noemen deze soms de onechte delers van het getal. Al de andere delers worden de echte delers van het getal genoemd. Dus 1 is een deler is van elk geheel getal, en elk geheel getal verschillend van 0 is een deler van 0.
0 (nul) is daarvan het kleinste cijfer.
Daarom heet 0:0 een onbepaaldheid, je kan het niet berekenen, enkel benaderen, maar zelfs dan hangt het resultaat af van de situatie, en kan dat resultaat om het even wat zijn. Kort gezegd: 0:0 bestaat niet.
In de wiskunde is de verhouding (ratio) tussen twee grootheden het quotiënt ervan. Soms wordt een speciale schrijfwijze gebruikt met behulp van een dubbele punt. Als het quotiënt bijvoorbeeld 3 is wordt dit genoteerd als 3:1 en uitgesproken als 3 staat tot 1 of 3 op 1.
Zet het getal dat je wilt verdelen op papier (2580) Dit getal heet het DEELTAL en het getal waardoor gedeeld moet worden (15) heet de DELER. Kijk naar de eerste twee cijfers van het grote getal (25). Hoe vaak past daar 15 in? 1x15=15, 2x15=30.