Morfologie. Een volgroeide rode bloedcel is een cel, maar bevat geen celkern, heeft dus geen kenmerkend DNA, en is daardoor niet in staat tot verdere celdeling. Het proces waarbij uit een multipotente stamcel in het beenmerg rode bloedcellen gevormd worden, heet erytropoëse.
Organellen worden door een membraan (een soort wand) gescheiden van het cytoplasma. Enkele belangrijke organellen in een eukaryote cel zijn de celkern, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, golgi-apparaat en de mitochondriën. Deze organellen zorgen bijvoorbeeld voor de energie- en eiwitproductie in de cel.
Het lichaam is opgebouwd uit honderden miljarden cellen. Dankzij de samenwerking tussen alle cellen kunnen we functioneren. In elke cel bevinden zich dezelfde onderdelen. Dit noemen we organellen.
Het grote verschillen tussen de eukaryoten en de prokaryoten is dat de prokaryoten geen organellen hebben die omgeven zijn door een membraan. Daarnaast hebben de prokaryten ook geen celkern. Porokaryoten bevatten als organellen wel ribosomen.
De bacteriecel is prokaryoot dat wil zeggen dat het DNA niet in een aparte celkern ligt maar los. Ook zijn er geen celorganellen met aparte functies zoals mitochondrien (celademhaling). Wel heeft een bacterie net als de eukaryote cel een cytoskelet.
De meeste prokaryoten (bacteriën) beschikken niet over echte organellen. Er kunnen soms bacteriële microcompartimenten worden onderscheiden, zoals de carboxysomen in cyanobacteriën, die een functie hebben bij het vastleggen van CO2. Microcompartimenten kunnen beschouwd worden als primitieve organellen.
In dierlijke cellen tref je de volgende organellen aan: De celmembraan, ook wel eenheidsmembraan genoemd. De celmembraan vormt de buitenzijde van de cel en houdt de onderdelen van de cel bij elkaar.
Een organel is in ruime zin een functioneel gespecialiseerd compartiment van een eukaryotische cel. Het belangrijkste organel is de celkern. De fysiologische eenheid die gevormd wordt door de celkern met het eromheen liggende cytoplasma wordt energide genoemd.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen.
Celkern- De celkern is het regelcentrum van de cel. Het is het grootste organel in de cel en het bevat het DNA van de cel.
Het golgi-apparaat is een organel en het 'verpakkingsapparaat' van de cel. Het golgi-apparaat staat in nauw contact met het endoplasmatisch reticulum (ER).
Een cel heeft een membraan, een soort schil die de cel omsluit. In deze schil liggen verschillende onderdelen van de cel, deze onderdelen worden ook wel organellen genoemd. De celkern, maar ook de mitochondria zijn voorbeelden van deze organellen. Organellen zijn essentieel voor de overleving en reproductie van de cel.
Stamcellen zijn voorlopers van volwassen cellen en hebben nog de mogelijkheid om uit te groeien tot verschillende cellen. Rode bloedcellen worden steeds opnieuw aangemaakt in het rode beenmerg. Ze hebben geen celkern of mitochondriën. Rode bloedcellen hebben in je lichaam een levensduur van ongeveer 120 dagen.
Mensen zijn ook eukaryoot. In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Rode bloedcellen hebben geen celkernen meer, omdat deze teveel plek in nemen. Zonder celkern kan de rode bloedcel meer hemoglobine vervoeren, dus meer zuurstof.
De belangrijkste functies van mitochondriën zijn ATP-productie door middel van ademhaling, en het reguleren van de cellulaire stofwisseling. Naast de chemische reacties voor ATP-productie, de citroenzuurcyclus en de oxidatieve fosforylering zijn er nog vele andere functies.
Eiwitsynthese in het kort
De chemische aaneenschakeling van aminozuren tot allerlei soorten eiwitten vindt plaats in ribosomen, organellen die zich in het cytoplasma van de eukaryote cel bevinden. Er zijn duizenden ribosomen per cel, in een bacterie kan zelfs de helft van alle droge stof bestaan uit ribosomen.
Van groot naar klein is dat: organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.
Het lysosoom is een vesikel, een blaasje, dat zich in het cytoplasma bevindt. Specifieke enzymen in de lysosomen breken de afvalstoffen in de cel af, zodat de reststoffen ervan kunnen worden hergebruikt of veilig worden uitgescheiden. Lysosomen zijn in 1949 door de Belgische cytoloog Christian de Duve ontdekt.
Als er O2 voorhanden is, wordt het pyruvaat via actief transport opgenomen in de mitochondriën. Net zoals de chloroplasten worden deze celorganellen begrensd door 2 membranen. De binnenste membraan is sterk geplooid, de plooien noemt men cristae. De mitochondriën bevatten ook vrije ribosomen en eigen DNA.
Grotere moleculen zoals glucose-, natrium en kalium-ionen kunnen niet door middel van diffusie door de celmembraan heendringen. Daarvoor hebben ze bepaalde transporteiwitten of speciale aanvoerkanalen, de membraanpoorten, nodig.
Schimmels bestaan uit cellen met een of soms twee celkernen, met mitochondriën en een cytoskelet, maar in tegenstelling tot de dieren, waarvan ze de zustergroep vormen, hebben schimmels vaak celwanden. Tot de schimmels behoren zowel meercellige organismen zoals paddenstoelen alsook eencellige organismen zoals gisten.
Een cel is het kleinst mogelijke deeltje dat kan leven. De meeste cellen zijn zo klein dat ze alleen te zien zijn door bijvoorbeeld een microscoop. Want alleen door cellen te vergroten worden ze zichtbaar. Alle belangrijke functies vinden plaats in de cel.
Schimmels zijn meercellige micro-organismen met een celkern en behoren dus tot de eukaryoten. Paddenstoelen en champignons zijn hier een goed voorbeeld van. Schimmels zijn bovendien heterotroof: ze hebben een ander organisme nodig om zich te kunnen voeden.