Het lichaam is opgebouwd uit honderden miljarden cellen. Dankzij de samenwerking tussen alle cellen kunnen we functioneren. In elke cel bevinden zich dezelfde onderdelen. Dit noemen we organellen.
Organellen worden door een membraan (een soort wand) gescheiden van het cytoplasma. Enkele belangrijke organellen in een eukaryote cel zijn de celkern, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, golgi-apparaat en de mitochondriën. Deze organellen zorgen bijvoorbeeld voor de energie- en eiwitproductie in de cel.
Dierlijke cellen hebben lysosomen. De organellen liggen in het cytoplasma. Naast organellen vind je in of aan cellen altijd een celmembraan en een cytoskelet, en soms een celwand. Omdat ze niet omsloten worden door een membraan, noemen we ze geen organellen.
Een organel is in ruime zin een functioneel gespecialiseerd compartiment van een eukaryotische cel. Het belangrijkste organel is de celkern. De fysiologische eenheid die gevormd wordt door de celkern met het eromheen liggende cytoplasma wordt energide genoemd.
Celkern- De celkern is het regelcentrum van de cel. Het is het grootste organel in de cel en het bevat het DNA van de cel.
Het mitochondrium is een boonvormig organel, dat aan de cel energie levert. De meeste cellen in je lichaam bevatten 500 tot 2.000 mitochondriën. Mitochondriën zijn omgeven door twee membranen.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen.
Als er O2 voorhanden is, wordt het pyruvaat via actief transport opgenomen in de mitochondriën. Net zoals de chloroplasten worden deze celorganellen begrensd door 2 membranen. De binnenste membraan is sterk geplooid, de plooien noemt men cristae. De mitochondriën bevatten ook vrije ribosomen en eigen DNA.
Ribosomen zitten op het ruw endoplasmatisch reticulum (ER) of komen zelfstandig voor in het cytoplasma. Ze maken eiwitten op basis van de erfelijke informatie uit het DNA en RNA. Ribosomen bestaan uit een groot en een klein deel, die tijdens de eiwitsynthese bij elkaar komen.
Plantencellen. Een plantencel bevat de volgende organellen: celmembraan; cytoplasma.
Een bacterie bestaat uit één cel, bestaande uit de celenveloppe dit is de "verpakking", en de celinhoud. De bacteriecel is prokaryoot dat wil zeggen dat het DNA niet in een aparte celkern ligt maar los. Ook zijn er geen celorganellen met aparte functies zoals mitochondrien (celademhaling).
Mensen zijn ook eukaryoot. In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Een dierlijke cel is een cel zoals die bij dieren voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een membraan en het cytoplasma; een celwand zoals bij bacteriën en bij planten ontbreekt. In het cytoplasma bevinden zich de overige celorganellen zoals golgiapparaat, mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum.
Het golgi-apparaat is een organel en het 'verpakkingsapparaat' van de cel. Het golgi-apparaat staat in nauw contact met het endoplasmatisch reticulum (ER).
Lysosomen bevatten verteringsenzymen (lysosomale enzymen), die in de cel zelf door het endoplasmatisch reticulum (ER) en het golgi-apparaat zijn gemaakt. De opbouw (synthese) van de lysosomale enzymen vindt plaats op de ribosomen, die aanwezig zijn aan de buitenkant van het ruw endoplasmatisch reticulum (ER).
Lysosomale enzymen zijn eiwitten waaraan ketens van suikermolekulen zijn gekoppeld. Ze worden aangemaakt in het ruw endoplasmatisch reticulum (RER). Dit is een organel dat bestaat uit platte blazen (cisternen), omgeven door een membraan, met aan de buitenkant ribosomen.
Het lysosoom is een vesikel, een blaasje, dat zich in het cytoplasma bevindt. Specifieke enzymen in de lysosomen breken de afvalstoffen in de cel af, zodat de reststoffen ervan kunnen worden hergebruikt of veilig worden uitgescheiden. Lysosomen zijn in 1949 door de Belgische cytoloog Christian de Duve ontdekt.
Dit afbraakproces gebeurt zowel in de cel, maar ook in zogenaamde mitochondriën, de kleine energiefabriekjes van de cellen. Mitochondriën zijn kleine onderdeeltjes in de cel, ook wel celorganellen genoemd, die verantwoordelijk zijn voor de energie in de cellen.
Het endoplasmatisch reticulum bevat geen DNA, de celkern, mitochondrion en chloroplasten wel.
Schimmels bestaan uit cellen met een of soms twee celkernen, met mitochondriën en een cytoskelet, maar in tegenstelling tot de dieren, waarvan ze de zustergroep vormen, hebben schimmels vaak celwanden. Tot de schimmels behoren zowel meercellige organismen zoals paddenstoelen alsook eencellige organismen zoals gisten.
Rode bloedcellen hebben geen kern en bevatten geen DNA. Andere cellen met een kern bevatten dus wel DNA en kunnen gebruikt worden om DNA te bepalen.
De belangrijkste functies van mitochondriën zijn ATP-productie door middel van ademhaling, en het reguleren van de cellulaire stofwisseling. Naast de chemische reacties voor ATP-productie, de citroenzuurcyclus en de oxidatieve fosforylering zijn er nog vele andere functies.
Adenosinetrifosfaat, beter bekend als ATP, is de drager van chemische energie in alle levende cellen. ATP is een organische verbinding bestaande uit de nucleobase adenine, de monosacharide ribose en drie fosfaatgroepen.
Het golgi-apparaat of golgi-systeem, een organel, is een stapel platte zakjes gevormd door een membraan. In het golgi-systeem worden eiwitten en vetten afkomstig uit het endoplasmatisch reticulum verder bewerkt, opgeslagen en getransporteerd.