Tekstdoelen geven aan wat jij als schrijver wilt bereiken met jouw tekst. De 7 tekstdoelen zijn: informeren, instrueren, adviseren, overtuigen, activeren, emotioneren en inspireren. Een tekst heeft minimaal één tekstdoel. Maar een tekst kan ook alle zeven doelen in zich hebben.
De 5 tekstsoorten zijn: Informatieve tekst: wil iets meedelen, wil informeren. Voorbeelden zijn: krantenartikel, schoolboek, bijsluiter bij medicijnen ... Ontspannende of diverterende tekst: heeft als doel te ontspannen, te entertainen.
Amuserende teksten zijn bijna altijd fictie (zie opmerking hieronder), maar ook bijvoorbeeld een column zal vaak naast informerend en overtuigend ook amuserend willen zijn.
Overtuigen
Bij overtuigende teksten is, in tegenstelling tot het vorige tekstdoel, wel de eigen mening van de schrijver aanwezig. Hier wil de schrijver niet de lezer een mening laten vormen, maar hij wil dat de lezer zijn mening overneemt. De schrijver zoekt dus medestanders.
Overtuigende teksten (persuasief)
Jij haalt hem over iets te doen of juist te laten met zijn nieuwe kennis. Alles draait er nu om dat je lezer actie onderneemt. Bijvoorbeeld: De lezer heeft iets gelezen over een nieuw type tent (informatie) en dat lijkt hem wel wat (opinie).
Een speciale vorm van informeren is beschouwen/opiniëren. In een beschouwing wordt een onderwerp op verschillende manieren bekeken. Welke meningen zijn erover, wat voor een oplossingen zijn er, wat zijn de voor- en nadelen van de oplossingen?
In de loop van de tekst moet de lezer voor het standpunt van de schrijver gewonnen zijn; een betoog wil je ervan overtuigen om het met dit standpunt eens te zijn.
In een tekst kunnen verschillende doelen zitten, maar meestal heeft een schrijver maar 1 doel met zijn tekst. Zo kan een schrijver in een tekst over tabaks reclame de lezer eerst informeren, daarna zijn mening geven en ten slotte de lezer er van overtuigen dat reclame voor tabak verboden zou moeten worden.
Een tekst heeft bepaalde kenmerken: een inhoud (thema), een vorm (taalgebruik en structuur) en een bedoeling (doel). Als een leerling geïnteresseerd is in slangen en al veel over dit onderwerp weet, zal hij een tekst over slangen sneller begrijpen en kan hij vlotter een tekst over slangen schrijven.
Een betogende tekst begint vaak met een korte anekdote, waarop men een stelling baseert. In het middenstuk geeft men argumenten waarom de stelling de juiste is en aan het eind geeft men vaak een korte conclusie, waarin logischerwijs gesteld wordt dat de stelling inderdaad de juiste was.
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste gedachte die de schrijver over het onderwerp heeft. Een hoofdgedachte bestaat uit één of twee zinnen. Het kunnen vinden van de hoofdgedachte van een tekst is belangrijk bij het oefenen van begrijpend lezen.
Het middenstuk bestaat vaak uit meerdere alinea's, elk met een eigen onderwerp. Waar elke alinea over gaat, noemen we het deelonderwerp. De verschillende deelonderwerpen waaruit een tekst bestaat belichten verschillende kanten van het onderwerp.
Om ze gemakkelijk te kunnen onthouden, worden de belangrijkste leesstrategieën vaak aangeduid als de '4 V's van begrijpend lezen': voorkennis, voorspellen, visualiseren, vragenstellen.
Oriënterend lezen Je kijkt wat het onderwerp van de tekst is, je kijkt wie de schrijver is, je bekijkt de titel, de omslag en een eventuele inhoudsopgave en eventuele plaatjes.
Een schrijver kan zijn informatie gebruiken om zijn lezer(s) van iets te overtuigen. Het informeren staat dan ten dienste van het overtuigen. Zo'n tekst noemen we dan een overtuigende of persuasieve tekst.
Het slot. In het slot van je betoog noem je nogmaals kort je argumenten voor je standpunt. Je voegt in het slot nooit nieuwe informatie toe! Nadat je jouw argumenten hebt samengevat, herhaal je jouw standpunt.
Een beschouwing is een objectieve tekst waarbij de schrijver de lezers van de beschouwing zelf een mening laten vormen. Hij zet zijn lezers dus aan het denken. De mening van de schrijver is niet belangrijk en mag er ook niet in staan, anders wordt het een betoog.