We onderscheiden over het algemeen drie standen: de geestelijkheid, de adel en de boeren en burgers. Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht.
De middeleeuwse standenmaatschappij zou bestaan uit: de eerste stand, de geestelijkheid; de tweede stand, de adel; de derde stand, op het platteland de boeren, en in de steden de burgers.
Al in de middeleeuwen werd uitgegaan van een driestandenschema van de geestelijkheid als eerste stand, de adel als tweede stand en de boeren als derde stand, waar later ook wel de burgerij onder werd gerekend.
Standen. In de 18de eeuw kende Frankrijk drie standen: de adel (baronnen, hertogen), de geestelijkheid (de kerk) en de burgerij (Derde Stand).
In de Middeleeuwen was de samenleving verdeeld in drie groepen, die we standen noemen. De eerste stand was de geestelijkheid. De mensen in deze groep werden ook wel 'zij die bidden genoemd'. Dit waren namelijk mensen die zich bezig hielden met het geloof: de bisschoppen, monniken en priesters.
We onderscheiden over het algemeen drie standen: de geestelijkheid, de adel en de boeren en burgers. Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht.
De term clerus verwijst naar iets dat als deel tot iets groters behoort. In de katholieke betekenis is de clerus een bepaalde groep gelovigen binnen de Kerk. De katholieke clerus bestaat tegenwoordig uit allen die het Sacrament van de Wijding hebben ontvangen. Dat zijn dus alle diakens, priesters en bisschoppen.
De Verlichting had nieuwe ideeën meegebracht, waardoor het absolutisme niet zomaar meer werd geaccepteerd. De hogere burgerij binnen de derde stand (ook wel de bourgeoisie genoemd) wilde gelijkheid en stemrecht. Ze vonden het oneerlijk dat ze wel belasting betaalden, maar geen invloed hadden op het bestuur.
Belangrijke burgers, zoals schrijvers, advocaten, journalisten en artsen. Ook zij moesten belasting betalen. Maar ze hadden niets in te brengen in het bestuur van Frankrijk. En daarover werden deze burgers steeds ontevredener.
Tegen betaling van heel veel geld kon een landheer een stad stadsrechten geven. De burgers mochten de stad dan zelf besturen en ze mochten zelf rechtspreken. Maar ze moesten de stad voortaan ook zelf verdedigen. Daarom lieten ze muren om de stad bouwen met twee of vier poorten.
De leenmannen, ook wel vazallen genoemd, zwoeren trouw aan hun leenheer, in ruil voor het land dat zij mochten beheren gaven ze de koning goede raad en hielpen hem als er oorlog was. Zij haalden belasting op binnen hun gebied, een deel hielden ze zelf, een deel was voor hun leenheer.
Adel in de middeleeuwen
In de middeleeuwen omringde de vorsten zich met krijgslieden en raadgevers. Zij vormden na verloop van tijd als 'ridderschap' een stand in de statenvergadering. In deze statenvergadering spraken edelen, burgers van de steden en soms ook de geestelijkheid met de vorst mee over landszaken.
Dit tijdvak wordt ook wel de vroege Middeleeuwen genoemd. Het tijdvak begint na de val van het West- Romeinse Rijk en duurt tot ongeveer het jaar 1000. Kenmerkend voor deze periode zijn de verspreiding van het christendom en de islam en de feodaal georganiseerde samenleving.
De middeleeuwse samenleving was ingedeeld in standen. Bovenaan stond de koning of keizer met daaronder de geestelijken. Daarna de edelen (graven, hertogen en ridders) en onderaan de boeren en burgers. Rond 800 behoorde Nederland tot het Frankische rijk, met Karel de Grote als koning.
Er ontstaat een nieuw belangrijk gebied in de Vroege Middeleeuwen: Holland. In 1250 is het graafschap qua omvang af. De Hollandse Graven krijgen steeds meer macht. In Noord-Holland zijn de Friezen verjaagd.
Het geloof. In de middeleeuwen was in Europa vrijwel iedereen christelijk. Nadat tijdens het Oosters Schisma (1054) de Christelijke Kerk in tweeën was gesplitst in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Oosters-orthodoxe Kerk werden de meeste mensen in West-Europa katholiek en in Oost-Europa orthodox.
De man achter de revolutionaire Terreur, Robespierre, werd zelf geëxecuteerd nadat hij duizenden mensen de dood in had gejaagd. In september 1793 brak in Frankrijk een donkere tijd aan, die later bekend is geworden als de Terreur.
Deze periode in Frankrijk wordt ook wel het ancien régime genoemd. Vooral koning Lodewijk XIV zag zichzelf als een groot en belangrijk vorst. Hij vond dat niets de macht van de koning mocht beperkten en liet zich de Zonnekoning noemen; alles moest om hem heen draaien.
Robespierre zou als een soort hogepriester optreden. Dit festival viel door een regenbui in het water. Toen op 26 juli 1794 Robespierre een nieuwe golf van terreur wilde aankondigen, werd hem het woord ontnomen. Hij werd gevangengezet.
Louis XIV (Louis Quatorze, Lodewijk de Veertiende) was koning van Frankrijk van 14 mei 1643 tot 1 september 1715, wanneer hij sterft. Zijn geboortenaam is Louis Dieudonné (5 september 1638 - 1 september 1715) en tot zijn bijnamen behoren Louis Le Grand (Lodewijk de Grote) en le Roi Soleil (de Zonnekoning).
Tijdens de Terreur (1793-1794) werden onder de leiding van Robespierre zo'n 40.000 mensen geëxecuteerd. Hijzelf onderging dit lot na een staatsgreep op de 9e Thermidor van het jaar II (= 27 juli 1794), samen met 23 aanhangers.
Op 21 januari in 1793 zat de afgezette Franse Koning Lodewijk de zestiende vast in een cel. Wat was er misgegaan? Op deze dag zou hij in een koets naar la Place de la Révolution worden gereden, waar de Guillotine voor hem klaarstond.
Nonnen en monniken moesten al hun bezittingen weggeven om in het klooster te kunnen wonen. Ze mochten niet trouwen en moesten leven volgens de strenge regels van de Kerk. Monniken bouwden zelf hun klooster en hun kerk.
Een concilie (van het Latijnse woord concilium, samenkomst of vergadering) is een vergadering van regionale christelijke leiders/ambtsdragers.