Halverwege de Middeleeuwen kwam er steeds meer geld in omloop. Er waren nu ook mensen die een ambacht beoefenden. Zij maakten iets met hun handen en verkochten dat. Smeden, leerlooiers, pottenbakkers en schoenmakers waren zulke ambachtslieden.
Het draaide in de middeleeuwen niet alleen om vechten. Het dagelijkse leven speelde zich vooral af in de grote zaal. Hier kwam de kasteelheer om zaken te regelen die met het kasteel of zijn land te maken hadden. Ook kwamen er vaak veel mensen bijelkaar om samen te eten.
In de Middeleeuwen waren de belastingen lokaal en regionaal geregeld. Als de koning geld nodig had, vroeg hij een bedrag (een bede) aan de graven. De graven haalden dit bedrag binnen door belasting te heffen. Eerst ging het om eenmalige bijdragen bij bepaalde gelegenheden.
Afgezien van het menstruatiebloed was de middeleeuwse mens misschien wel schoner dan wij. De middeleeuwen staan bekend als een duistere tijd vol ziekte, dood, verderf en viezigheid. Mensen gooiden hun afval gewoon op straat, tandenborstels en zeep waren non-existent, en wie de puberteit haalde was een uitzondering.
Middeleeuwse voeding. Brood vormde het hoofdvoedsel, gevolgd door andere graanproducten, zoals pap. Vlees was prestigieuzer en duurder dan graan of groente. De adel liet bij speciale gelegenheden een beer (mannelijk varken) slachten.
Rijke en in de stad levende mensen hadden in de Middeleeuwen een grotere kans op loodvergiftiging. Tegenwoordig heeft rijkdom doorgaans een goede invloed op de gezondheid. Dankzij een goedgevulde portemonnee kun je sporten, gezond voedsel kopen en gaan wonen in een buurt met veel groen en weinig verkeer.
De arme mensen aten uit een oud stuk brood. Maar de rijke mensen van adel af rijke handelaren aten uit borden van zilver en goud. De mensen in de middeleeuwen hielden van vlees, maar dat mochten ze niet alle dagen eten dat kwam door de kerk.
De mensen in de Middeleeuwen waren schoner dan je denkt. Ze poetsen hun tanden met linnen, maakten tandpasta van zout, houtskool en munt en gebruikten een kippenbotje als tandenstoker. Ook gaan ze wekelijks naar het badhuis.
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
Gespeeld is er overal en altijd. In de Middeleeuwen behoorden spelletjes zoals dobbelen, schaken, dammen, het molenspel, triktrak en, later, het kaartspel tot het tijdverdrijf van adel en burgerij. Schaken en dobbelen werden eerst afgekeurd door de geestelijkheid, die er niets dan ledigheid en duivels vertier in zag.
In het begin van de Middeleeuwen waren dat vooral horigen, onvrije boeren. Ze woonden in kleine boerderijen die ze zelf bouwden van hout, takken en leem. Beesten en mensen leefden vaak in één ruimte. Horigen moesten de landheren gehoorzamen en mochten het land niet verlaten.
De kooplieden waren vooral bezig met handel drijven en hadden geen tijd om de dingen die ze nodig hadden te maken. Anderen konden daar weer geld aan verdienen. Dat waren de ambachtslieden: bijvoorbeeld kleermakers, meubelmakers, timmermannen, mandenmaker, wagenmakers, smeden, zadelmakers en schoenmakers.
Hoe moet een ridder eigenlijk poepen? Als hij zijn harnas draagt? Er zit maar één ding op: alles moet uit.
De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de 'gezalfde des Heren' was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht.
De landheer (een graaf of een bisschop) die de baas was over het gebied waar de nederzetting lag, moest hier zijn toestemming voor geven. Als hij dit deed, dan verleende hij stadsrechten aan de nederzetting. Zo kon de stad zichzelf verdedigen tegen aanvallers. Het dorp (nederzetting) kon zich nu stad noemen.
Met de term middeleeuwen wordt de periode bedoeld tussen ca. 500 en 1500. Het is een periode waarin zich veel veranderingen voordoen zoals de opkomst van de steden en een steeds toenemend belang van het schrift, niet alleen in het Latijn maar vanaf de twaalfde eeuw ook de volkstaal (de voorloper van het Nederlands).
Kerk werd gebruikt voor zondige activiteiten
Veel geliefden zochten hun toevlucht in de kerk, die een groot deel van de dag leeg was. Volgens de Amerikaanse mediëvist Ruth Mazo Karras was de kerk zelfs het equivalent van de achterbank van de auto, waar miljoenen van haar landgenoten hun eerste keer beleefden.
In de huisnijverheid waren vrouwen onder meer werkzaam in kantwerk, het pellen van garnalen, het verlezen van erwten en bonen en het doen van de was voor anderen. Dienstbodes runden eeuwenlang het huishouden van welgestelden en vooral vrouwen deden het oogsten en lichtere werk op de boerderij.
Vrouwen werden veelal jeugdig en rond weergegeven, met een slanke taille, hoge konische borsten en gewelfde heupen. Dit laatste was vooral om uiting te geven aan hun destijds voornaamste missie in de maatschappij: het moederschap.
De huizen in de stad waren gebouwd van: steen, hout, gedroogde klei of leem of van baksteen. Vaak waren de huizen van hout op een fundering van steen. Voor de rijken waren de huizen helemaal van steen. De daken waren soms belegd met leisteen of pannen, maar zeker tot 1400 veel vaker met riet.
Tegenwoordig zijn de meeste mensen gewend om iedere dag te douchen. Vroeger was dat heel anders, dan douchten mensen vaak maar eens per 2 of 3 dagen of zelfs eens per week.
Eerst werd de vuile was in een ketel gekookt, vervolgens werden hardnekkige vlekken op het wasbord eruit geboend en tenslotte moest de was nog geslingerd worden. De vuile was werd schoon, maar de huisvrouwen hadden er schoon genoeg van.
Naast vlees en vis, waren brood en bier in de middeleeuwen het voornaamste eten. Men kende erwten, bonen, wortelen en knollen, maar berichten daarover zijn schaars.
Het voedsel dat de boeren aten was doorgaans eenzijdig: graan en peulvruchten, samen met melk en eieren. Er werd wel eens vlees gegeten, maar eigenlijk gebeurde dat alleen in de slachtmaand. In die maand werd een aantal dieren geslacht en opgegeten. Wat over was van het vlees (en ook vis) werd gepekeld.
Vroeger toen alles beter was, aten mensen stukken minder vlees. Veel vlees eten is een typisch teken van welvaart. Lekkers was alleen voor de zondag, zoals vla in plaats van pap en iets lekkers bij de koffie. Brood was basisvoedsel.