Nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen, zinsdelen, woorden of woordgroepen, onderschikkende voegwoorden leggen een verband tussen een hoofdzin en een bijzin. Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want.
Dat heeft te maken met de woordsoort van de woorden: maar is een voegwoord en echter een bijwoord.
Maar echter is ook een bijwoord dat bij de hele zin hoort, en dus ook een andere plaats kan krijgen in de zin (1b en 1c). Het is een zogenoemd voegwoordelijk bijwoord.
Voegwoord. In veel zinnen in de Nederlandse taal komt een voegwoord voor. Deze woordsoort wordt gebruikt om zinnen of woorden aan elkaar te voegen. Voorbeelden van voegwoorden zijn 'omdat', 'dus', 'maar' en 'zodat'.
Een voegwoord is een woord dat woorden, woordgroepen of deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben, met elkaar verbindt, of een woord waarmee een bijzin wordt ingeleid. Nevenschikkende voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen en deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben.
Een nevenschikkend voegwoord staat daarom altijd tussen de deelzinnen in, en zou niet aan het begin van de zin kunnen staan. Enkele voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.
Minder komma's
De moraal: houd je ringvinger in toom. Tik geen komma na een korte hoofdzin of na een 'gewoon' eerste zinsdeel. Zet wél een komma bij zinnen die beginnen met voegwoorden als maar, omdat, want, hoewel en als de zin begint met een bijzin.
Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want.
Vóór voegwoorden:
Meestal verstandig om een komma te plaatsen voor: als, hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl. Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was.
Het voegwoord maar kan alleen vooraan in een (bij)zin staan. Er komt geen komma achter: We vroegen om aardbeienijs, maar kregen kersenijs. Ik wil best met de trein naar Italië, maar dat kost te veel.
Met 'maar' wordt een soort tegenstelling bedoeld: 'Je zegt dat nou wel, maar ik weet niet of het wel zo is'. Of 'Je bedoelt het goed, maar ik doe het toch anders'. In veel gevallen ontkracht het woordje 'maar' het voorgaande.
tegenwerping, introduceert een zin(sdeel) dat het voorgaande zin(sdeel) tegenspreekt of er mee contrasteert.
echter: maar, doch, toch, evenwel, nochtans, niettemin, desniettemin, desalniettemin, desondanks, alevel, intussen, ondertussen.
Het nevenschikkende voegwoord maar verbindt gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. De twee zinnen kunnen dan één samengestelde zin vormen, maar dat hoeft niet.
Zelfstandig naamwoord
De maar van jouw voorstel is dat ik het moet betalen. Zij gaven na veel mitsen en maren toch toestemming.
Voor het nevenschikkende voegwoord maar wordt meestal een komma gezet. De Argentijn probeerde te koppen, maar kreeg een duw tegen zijn schouder en zag de bal net naast gaan.
Voor de voegwoorden omdat, doordat, als, indien, aangezien, terwijl, zodat, opdat enzovoort is de komma in veel gevallen wel gewenst. Voorbeelden: (4) Ik kan niet met haar door één deur, omdat ze zo onuitstaanbaar is. (5) De trein had vertraging opgelopen, doordat het ijzelde.
Als voegwoord van vergelijking (of van modaliteit) is in de standaardtaal zoals gangbaar. (1) Zoals het vroeger was, wordt het nooit meer. (2) Pas de teksten maar aan zoals we afgesproken hebben. (3) Zoals ik eerder al gezegd heb, moet je maar niet te veel op hun medewerking rekenen.
Dus kan als voegwoordelijk bijwoord en als nevenschikkend voegwoord worden gebruikt. Als dus als bijwoord vóór de persoonsvorm staat, komt het onderwerp door inversie na de persoonsvorm.
Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: omdat, nadat, zodat, toen, tot, voordat, dat, terwijl, als en doordat.
Enkele voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra. Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt.
Nevengeschikte zinnen kunnen een aaneenschakelend, een tegenstellend of een oorzakelijk verband hebben. Bij aaneenschakelend verband past het voegwoord en het best, bij tegenstellend verband of en maar, en bij oorzakelijk verband want. Nevenschikking kan zich ook op woordniveau voordoen: 'Ik zal koffie en thee halen. '
Nevenschikking. De voegwoorden dus of en want maar (DOEWM) zorgen voor nevenschikking: twee of meer hoofdzinnen naast elkaar; in beide delen staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar. Dit noemen we dan ook de hoofdzinvolgorde: onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.
Want is een nevenschikkend voegwoord: in de erop volgende zin staat de persoonsvorm vooraan. Omdat is een onderschikkend voegwoord: in de erop volgende bijzin staat de persoonsvorm achteraan.
Nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of, want. Onderschikkende voegwoorden: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.