“Hun” kun je gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Dan verwijst het woord altijd naar meerdere personen. Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken.
Als het woord in de zin een bezittelijk voornaamwoord is, dan schrijf je altijd hun. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Na het bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord. Dat is hun werkblad.
Die/hen/hun zijn genderneutrale voornaamwoorden. Zo verwijs je naar een persoon zonder iets te zeggen over hun gender.
Er zijn heel veel verwijswoorden. Een aantal voorbeelden: Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij, me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun, mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons. deze, die, dit, dat, wie, wat.
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons. Ze geven een bezitsrelatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord.
Volgens de strikte regel hoort bij het werkwoord ontgaan de vorm hun van het persoonlijk voornaamwoord, aangezien er geen sprake is van een lijdend voorwerp, maar van een ondervindend voorwerp.
Het voornaamwoord hun is volgens de grammaticale regels van het Nederlands het bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud en tevens een van de vormen van het persoonlijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud, die bij het meewerkend voorwerp.
Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken. Let op: “hun” mag je nooit als onderwerp van de zin gebruiken.
Nee, hun als onderwerp (hun zijn, hun doen, hun zeggen, hun hebben, enz.)geldt nog steeds als een flinke taalfout. Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' een ernstige en lelijke fout, niet alleen in de schrijftaal, maar ook in de spreektaal. 'Zij hebben dat gedaan' is wél juist.
In de alledaagse gesproken taal worden de persoonlijke voornaamwoorden hun en hen vaak vervangen door het informelere ze, of willekeurig door elkaar gebruikt. Daarbij geldt de vorm hun in het algemeen als minder formeel en spreektaliger.
Het woordje hun is dus volgens de officiële grammatica's een bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud en een persoonlijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud bij het meewerkend voorwerp.
Je gebruikt hun als een meewerkend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geef hun nog een kans. Je gebruikt hen als een lijdend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geloof hen. Als je twijfelt, kun je in beide gevallen hun en hen vervangen door ze. Kijk hieronder voor het overzicht van de regels met voorbeelden.
In Nederland komt dikwijls hun voor in plaats van zij/ze. Het gebruik van hun als onderwerpsvorm is echter geen standaardtaal. Hun is wel juist als persoonlijk voornaamwoord in de functie van indirect object (zin (5)) en als bezittelijk voornaamwoord (zin (6)).
Antwoord. Nee. Met hen/hun wordt alleen naar personen verwezen. Naar niet-personen wordt alleen verwezen met de onbeklemtoonde vorm ze of met het beklemtoonde die.
Om naar meerdere vrouwen te verwijzen, gebruiken we de voorwerpsvormen hen, hun of ze. Met dezelfde meervoudsvormen verwijzen we ook naar mannen.
Om te verwijzen naar het woord familie, heeft het bezittelijk voornaamwoord hun de voorkeur. Familie is een vrouwelijk woord. Naar vrouwelijke woorden verwijzen we in de regel met haar.
Is het Ik heb hen niet gezien of Ik heb hun niet gezien? Het juiste antwoord is Ik heb hen niet gezien. De hoofdregels voor de keuze tussen hun en hen: Gebruik hun bij een meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel).
Volgens de klassieke schoolregel voor hen en hun gebruiken we hun voor het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en gebruiken we hen voor het lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is zij de correcte vorm. Als het om een lijdend voorwerp gaat, is hen correct. Als het om een meewerkend voorwerp gaat, is hun (of aan hen) correct.
Je schrijft 'hun' bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Als er wel een voorzetsel voor staat, hoef je aan de woordvorm niet meer te zien dat het meewerkend voorwerp is. Dan schrijf je 'hen'.
aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een.
Je gebruikt hun ten eerste als bezittelijk voornaamwoord. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets een bezit is van iemand, zoals jouw, mijn, zijn, haar of hun: Hun Nederlandse boeken zijn al binnen.
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt: Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is.Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is. Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant.
Mijn ezelsbruggetje: stel jezelf de vraag 'Kan ik voor het woord hun aan of voor zetten (maar staan die er niet)?' Dan schrijf je hun. Bijvoorbeeld: Ik schrijf hun een brief. Het is namelijk schrijven aan iemand, maar er staat geen 'aan' => hun.