Validiteit is de mate waarin je resultaten geldig zijn en overeenkomen met de werkelijkheid. De validiteit kan worden onderzocht door te bepalen of je daadwerkelijk hebt gemeten wat je wilde meten, bijvoorbeeld door kritisch te kijken naar je onderzoeksopzet en meetinstrumenten.
Bij validiteit gaat het om het meten wat je beoogt te meten. Bij betrouwbaarheid daarentegen gaat het om de vraag of je onderzoeksresultaten hetzelfde zouden zijn als je het onderzoek op dezelfde wijze nogmaals uitvoert.
De validiteit en betrouwbaarheid van je scriptie worden bevorderd door de afbakening in je onderzoeksvraag, opzet van je onderzoeksmethode(n), de keuze voor je respondenten, de wijze van dataverzameling en je data-analyse. Dit betekent dat je hierover al moet nadenken in je plan van aanpak of onderzoeksvoorstel.
Validiteit. Als onderzoeker wil je er zeker van zijn dat je precies hebt gemeten wat je wilde gaan meten. Met andere woorden: je moet ervoor zorgen dat er geen systematische fouten zijn gemaakt bij het onderzoek in je scriptie. Een voorbeeld van een systematische fout is een sociaal wenselijk antwoord.
Een valide en betrouwbare enquête is een enquête die op consistente wijze heeft gemeten wat gemeten moest worden. Zo kunnen op basis hiervan ware conclusies worden getrokken en zullen bij een herhaling van het onderzoek dezelfde resultaten naar voren komen.
Goed onderzoek verdient nauwkeurig verwoorde bevindingen die zo objectief mogelijk zijn: niet meer en niet minder dan uit de data valt af te leiden. Het is dus not done om te overdrijven en bij onduidelijkheid of zwakke bevindingen is gereserveerd taalgebruik op zijn plaats.
Bij een enquête kun je de validiteit kun je vergroten door gebruik te maken van bestaande wetenschappelijke vragenlijsten. Als je die niet tot je beschikking hebt dan kun je de validiteit van je onderzoek vergroten door bij het maken van je vragenlijst gebruik te maken van literatuur.
Bij je discussie kun je vervolgens aangeven in hoeverre jouw gekozen onderzoeksmethode ook hebben gemeten wat je wilde meten (validiteit) en in hoeverre de resultaten hetzelfde zouden zijn als je het onderzoek op dezelfde manier zou uitvoeren (betrouwbaarheid).
Validiteit en betrouwbaarheid worden bepaald door de toegepaste onderzoeksmethoden en zijn bepalend voor de kwaliteit van de onderzoeksdata en de conclusies die je daaruit trekt. Om meetfouten te minimaliseren dienen we de eigenschappen van de meting te achterhalen die ons het vertrouwen geven dat we goed bezig zijn.
De betrouwbaarheid, dus de onafhankelijkheid van het toeval, kun je testen door te kijken hoe stabiel jouw meting is. Wanneer bij een onderzoek sprake is van stabiliteit, betekent het dat een meting bij herhaling telkens dezelfde uitkomst heeft.
Een instrument is valide als het daadwerkelijk het begrip meet dat het beoogt te meten. Daarom is het bij de ontwikkeling van een instrument belangrijk om kennis te hebben over het te meten begrip.
valide, geldig, regtmatig, wettig. valideren, geldig maken of verklaren; geldig zijn, voor goede betaling gelden.
Validiteit (validity) betekent dat je daadwerkelijk het verschijnsel meet dat je beoogt te meten. Wanneer je bijvoorbeeld een fenomeen als 'vertrouwen' wilt meten, zul je moeten nagaan of het instrument dat je daarvoor wilt gebruiken, ook echt geschikt is voor dat doel.
In een validatiestudie wordt een klinische predictieregel gevalideerd bij een steekproef van de bevolking.
Zoals hiervoor aangegeven wordt de kwaliteit van een kwalitatief onderzoek vaak getoetst aan de hand van de vier pijlers: geloofwaardigheid (credibility), overdraagbaarheid (transferability), afhankelijkheid (dependability) en bevestigbaarheid (confirmability) van (Guba, 1981) en Lincoln and Guba (1985).
Betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate waarin een meting in je scriptie vrij is van fouten, op consistente wijze iets meet, en daarmee herhaalbaar is. Je kunt voor een hoge betrouwbaarheid zorgen door willekeurige meetfouten (random errors) te voorkomen.
Door het experiment van een laboratoriumsetting te verplaatsen naar een circuit, verhoog je de externe validiteit aanzienlijk. Tegelijkertijd kun je de interne validiteit minder goed waarborgen, omdat je geen controle hebt over externe factoren, zoals het weer.
Vragenlijsten, registratieformulieren, schalen, beoordelingslijsten, protocollen: in onderzoek zijn dit allemaal meetinstrumenten. Ze zijn bedoeld om de realiteit op de een of andere manier om te zetten in iets meer formeels, een concept, een code, een cijfer, een reeks getallen, verbanden, al of niet gekwantificeerd.
Als je onderzoeksresultaten niet valide zijn en je de validiteit dus niet kunt bewijzen, dan geef je dit aan in de beperkingen in je discussie. Er is dan sprake van systematische fouten (research bias) in je studie.
De validiteit van een onderzoek vertelt iets in hoeverre de vragen die gesteld zijn meten wat ze moeten meten.
Met 4 à 5 metingen heb je een grove indicatie van de spreiding. Met 10 metingen heb je een redelijke waarde. Dit laatste is dus eigenlijk het minimum dat je nodig hebt voor een betrouwbaar resultaat.
Validiteit of geldigheid is de mate waarin een test meet wat deze zou moeten meten. Bij het onderzoeken van de validiteit wordt gekeken naar de mate waarin de resultaten van een test en het te meten verschijnsel met elkaar overeenkomen.
De belangrijkste onderdelen zijn de validiteit van je onderzoek, of je verwachtingen juist waren, of er beperkingen zijn en wat als eventueel vervolgonderzoek kan dienen.
Bij zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek vallen de termen validiteit en betrouwbaarheid vaak. Validiteit is de mate waarin het onderzoek meet wat het zou moeten meten. Stel je de vragen waarmee je de juiste informatie ophaalt? Betrouwbaarheid gaat over de reproduceerbaarheid van het onderzoek.