Subcutane injecties worden toegediend in het onderhuidse vetweefsel, waar de vloeistof langzaam wordt opgenomen. Intramusculaire injecties gaan direct in het spierweefsel en de vloeistof komt snel in de bloedsomloop.
Injectienaald intramusculair
De vloeistof wordt sneller in de bloedsomloop opgenomen dan na een subcutane injectie. In volgorde van opnamesnelheid zijn de meest geschikte injectiegebieden de armspier, de dijbeenspier of de bilspier.
Injecteren in de bloedbaan (intraveneus) is de meest directe wijze van toedienen. Met een injectienaald wordt het medicijn rechtstreeks in de bloedbaan gebracht. Injecteren leidt snel tot het gewenst effect, soms al binnen enkele seconden.
Bij parenterale toediening via een injectie is er een directe, snelle werking, het is nauwkeurig te doseren en het kan plaatselijk ingespoten worden. Er zijn verschillende manieren om te injecteren: subcutaan: injectie onder de huid.
Intracutaan (in de bovenste huidlaag), subcutaan (onderhuids) en intramusculair (in de spieren).
Bij een subcutane injectie wordt een opgelost medicijn in het onderhuidse weefsel gespoten tussen de huid en de spieren. Dit gebied heet de subcutis, vandaar de naam subcutane injectie. Deze injectie zorgt ervoor dat het medicijn langzaam in het bloed wordt opgenomen.
subcutaan injecteren is het injecteren van een vloeistof in bindweefsel of vetweefsel. Het voordeel van subcutaan injecteren is dat een je een klein naaldje hebt. Je kunt dus niet diep in het lichaam prikken. Je hoeft je dus geen zorgen te maken om een grote zenuwtak of groot bloedvat raken.
Vanuit de buik wordt insuline sneller opgenomen dan vanuit de zijkant van de benen of billen.
Intramusculaire injectie
Veel geneesmiddelen en de meeste vaccins kunnen goed intramusculair worden toegediend. Omdat spierweefsel goed doorbloed is, wordt het middel als het oplosbaar is meestal snel opgenomen, maar minder snel dan bij intraveneuze toediening.
Een intramusculaire injectie is het toedienen van medicatie via een injectie in het spierweefsel. Spierweefsel is namelijk goed doorbloed en neemt zo snel medicatie op.
In een grotere spier, zoals de dijbeenspier wordt de vloeistof gemakkelijker opgenomen dan in een kleinere spier zoals de bovenarmspier.
Neem een slok water, leg de tablet of capsule op de tong en slik deze door met 1 of 2 flinke slokken water. Drink hierna een glas water. Er zijn geneesmiddelen die altijd geïnjecteerd worden. Dit is meestal omdat innemen niet werkt of soms omdat innemen te langzaam zou werken.
Als er in de buik wordt gespoten, is het verstandig om dit in een huidplooi te doen. Rond de navel moet niet worden gespoten omdat in dit gebied vrij veel zenuwen en bloedvaten lopen, waardoor het injecteren pijnlijker kan zijn. Houd altijd 3 vingers afstand rond de navel.
Meestal wordt op subcutane toediening overgegaan als orale, rectale of transdermale toediening niet (meer) mogelijk is, of als orale, rectale of transdermale toediening onaanvaardbare bijwerkingen veroorzaakt en er geen intraveneuze vochttoediening noodzakelijk is.
Complicaties/Bijwerkingen
Na het spuiten kan een blauwe plek ontstaan. Deze verdwijnt na enkele dagen. Ontstekingen op de plaats van injectie. Allergische reactie op het toegediende medicijn.
Door de injectie in de spier te plaatsen, kunnen de medicijnen snel in de bloedbaan worden opgenomen. Dit komt omdat spierweefsel een grotere bloedtoevoer heeft dan het weefsel net onder de huid (subcutaan weefsel).
Aspiratie kan zinvol zijn bij intramusculair injecteren in de bil. Daar bestaat het risico op aanprikken van een bloedvat wanneer de injectieplaats niet juist wordt bepaald. Gebruikde juiste aspiratietechniek. Trek de zuiger van de injectiespuit langzaam(5-10sec) terug.
Geschikte injectieplaatsen: insuline wordt niet op alle plaatsen even snel opgenomen: buik en dijen zijn de meest voorkomende injectieplaatsen – ten minste 1 cm afstand van de navel voor volwassenen en ten minste 3 cm afstand van de navel voor kinderen.
Bij ondergewicht: met huidplooi. Zonder huidplooi • Deze techniek is het eenvoudigst en wordt daarom het meest toegepast. Gebruik bij voorkeur een 4 of 5 mm naald. Bij gebruik van een langere naald bestaat de kans op het prikken in een spier (zie figuur 3B).
Aspireren doe je om te kijken of de injectienaald per ongeluk in een bloedvat is terechtgekomen. De kans dat je perongeluk een bloedvat aanprikt in de bil in plaats van de spier is zeer groot. Daarom doe je altijd wanneer je de naald hebt geïnjecteerd even aspireren.
Bent u verpleegkundige, ambulanceverpleegkundige of mondhygiënist?Dan mag u zonder tussenkomst of toezicht van een arts een onderhuidse (subcutane) injectie geven. U moet wel bekwaam zijn om de handeling uit te voeren. En u mag de handeling alleen uitvoeren in opdracht van een zelfstandig bevoegde zorgverlener.
5 Subcutane injectie
De hoeveelheid te injecteren vloeistof mag nooit meer dan twee milliliter zijn. En er worden vaak alleen vloeistoffen toegediend die een langzame resorptie moeten hebben, bijvoorbeeld insuline, heparine en morfine. Waar een subcutane injectie wordt toegediend, hangt af van de voorschriften.