R = De gasconstante, 8,31 J K-1 mol. T = De temperatuur in Kelvin.
De tegenstand die een materiaal biedt aan de elektrische stroom heet elektrische weerstand of weerstand. Dit wordt voorgesteld met het symbool R en uitgedrukt in de eenheid ohm (Ω).
waarin p de druk, V het volume, n het aantal mol en T de absolute temperatuur van het gas is. De waarde van de gasconstante in verschillende eenheden is als volgt: R = 8,314 459 8(48) J K−1 mol−1 = 8,314 459 8(48) R = 0,082 057 338(47) L atm K−1 mol−1 = 0,082 057 338(47)
Ideaal gaswet
Bekende gassen zoals lucht, stikstof, zuurstof, waterstof en kooldioxide gedragen zich ongeveer als een ideaal gas bij atmosferische druk in de buurt van kamertemperatuur.
Lucht bestaat voor ongeveer 78 vol. -% uit stikstofgas, 21 vol. -% uit zuurstofgas en bijna 1% argon. Daarnaast bevat lucht sporen van andere edelgassen, een sterk wisselende hoeveelheid waterdamp (0,7 vol.
Voor kamertemperatuur wordt de uitzettingscoëfficient dus gegeven door 1/293 = 0,0034 1/K = 0,0034 per °C.
F staat voor kracht (“force”). Dit geef je aan in newton (of N). Dus druk p = F/A.
De drie gaswetten (wet van Boyle, wet van Gay-Lussac en het verband tussen p en N) kunnen gecombineerd worden tot één formule die het verband geeft tussen druk (p), volume (V), temperatuur (T) en aantal mol (n): De algemene gaswet.
De dichtheid neemt grofweg inderdaad af met de temperatuur. Warme lucht betekent lichte lucht, koude lucht betekent zware lucht. De luchtdichtheid vertoont variaties van ongeveer 15 procent, tussen de 1,18 en 1,36 kilogram per kubieke meter.
druk is het volume van 1 mol gas 22,4 liter ongeacht welk gas het is. Bij een andere temperatuur en druk is dat volume anders, maar wel voor elk gas weer hetzelfde (dus: bij 100°C heeft elk gas een volume van bijv. 27 liter).
Stikstof is een kleur- en reukloos gas met als scheikundig symbool N2. Het gas is chemisch inert, onbrandbaar en zuurstofverdringend. Stikstofgas is aanwezig in lucht met 78,1 vol.
Als je bijvoorbeeld wilt bepalen hoeveel gram 2 mol water weegt, dan doe je dat als volgt: 1 deeltje water is 18,02 u. 1 mol water is dus 18,02 gram. dan is 2 mol water 36,04 gram.
Symbool. De grootheid "weerstand" (symbool: R) wordt uitgedrukt in de eenheid ohm (symbool: Ω).
Een reëel getal wordt gedefinieerd als equivalentieklasse van geschakelde intervallen van rationale getallen.
De joule is de eenheid van energie in het SI-stelsel. Het is de energie die nodig is om een voorwerp over één meter te verplaatsen met een kracht van één newton. De newton is de kracht die nodig is om een voorwerp van één kilogram in één seconde een snelheid te geven van één meter per seconde.
Druk in een gas ontstaat door botsingen van de moleculen in het gas tegen de wand waarin het gas zit opgesloten. De druk hangt af van het aantal moleculen, de temperatuur van het gas en het volume wat het gas inneemt.
Dichtheid is de hoeveelheid massa die aanwezig is in een bepaald volume. Het vertelt je dus hoeveel van een stof er in een bepaalde ruimte zit. De formule om de dichtheid te berekenen is p=m ÷ v.
De wet van Boyle en Mariotte
Bij een constante temperatuur is het volume van een bepaalde hoeveelheid gas omgekeerd evenredig met de druk. Bij een constante temperatuur is het produkt van druk en volume van een bepaalde hoeveelheid gas constant. Dus p x V = constante.
De newton is gedefinieerd als de kracht die een massa van 1 kilogram een versnelling van 1 m/s² geeft: 1 N = 1 kg m s-2 De newton is vernoemd naar Sir Isaac Newton.
Een bar is gedefinieerd als 100.000 Pa = 1·10⁵ Pa = 100 kPa. Van deze eenheid kunnen decimale veelvouden en delen worden gevormd. Het gebruikelijkste is de millibar (symbool: mbar = 100 Pa), vooral voor het aangeven van de atmosferische druk.
kracht = massa × versnelling. In formulevorm: F = ma. Wat betekent deze eenvoudige formule? Er staat dat een netto kracht (F van force) een versnelling (a van acceleration) veroorzaakt, oftewel een verandering van de snelheid.
De kubieke uitzettingscoëfficiënt van een vloeistof geeft aan met hoeveel volume de vloeistof relatief krimpt (of uitzet) als het 1 °C kouder (of warmer) is. Voor water is deze behoorlijk klein in vergelijking met andere vloeistoffen: bij 20 °C bedraagt deze slechts 0,00021.
Een uitzondering op de regel is water, dat zijn grootste dichtheid heeft bij 4 °C. Bij opwarming onder 4 °C krimpt water en daarboven zet het uit. Hoe beter de moleculen of atomen van een stof aan elkaar gebonden zijn, hoe lager de uitzettingscoëfficiënt.
Over het algemeen daalt de temperatuur naarmate de hoogte toeneemt. Bij droge lucht is de afname ongeveer 1 graad per 100 meter, bij vochtige lucht is dat ongeveer 0,6 graden. Na of aan het eind van een heldere nacht met weinig wind kan de temperatuur tot een bepaalde hoogte ook toenemen met de hoogte.