De perfecto maak je met behulp van het werkwoord 'haber' (hebben). Deze wordt vervoegd in de presente: he, has, ha, hemos, habéis, han, en komt voor het voltooid deelwoord van het werkwoord te staan. Hoe het voltooid deelwoord wordt gevormd, is afhankelijk van het uiteinde van het werkwoord.
De subjuntivo is de aanvoegende wijs die heel veel gebruikt wordt in het Spaans. Te gebruiken wanneer de spreker gevoelens wil uitdrukken ten opzichte van een situatie of over een gebeurtenis.
De Spaanse taal kent twee onregelmatige werkwoorden voor het werkwoord 'zijn'. Dit betekent dat ze een onregelmatige vervoeging kennen, waarbij de klinkers veranderen in een tweeklank (combinatie van twee klinkers binnen dezelfde lettergreep).
Haber (hebben)
Het Spaans heeft twee verschillende werkwoorden die 'hebben' betekenen: 'haber' en 'tener'. 'Haber' wordt gebruikt als hulpwerkwoord bij het voltooid deelwoord. 'Tener' wordt gebruikt in overige gevallen.
In het Spaans zijn er twee verleden tijden: de pretérito indefinido (verleden tijd) en de pretérito imperfecto (onvoltooid verleden tijd).
Bij het vervoegen van de Indefinido worden de werkwoorden eindigend op -er / -ir worden op dezelfde manier vervoegd. De werkwoorden ser (zijn) en ir (gaan) worden op dezelfde manier vervoegd. Hace un año (een jaar geleden) is een signaalwoord van de indefinido. Je gebruikt de indefinido om gewoontes aan te geven.
El Gerundio of het Gerundium wordt amper gebruikt in het Nederlands. In het Spaans daarentegen komt het heel regelmatig voor. Een Gerundio wordt gebruikt om aan te geven dat een handeling plaats vind op het moment dat je het zegt. door –ando of –iendo achter de stam van het werkwoord te plaatsen.
Toekomende tijd (Futuro imperfecto)
Om handelingen aan te geven die plaatsvinden in de toekomst, gebruikt men de futuro. Vaak wordt er in de zin een tijdsaanduiding gebruikt die in de toekomst ligt, zoals mañana (morgen), luego (straks), el año próximo (volgend jaar) etc.
Wat is de "imperfecto del subjuntivo"? De subjuntivo del imperfecto is een werkwoordsvorm dat voornamelijk wordt gebruikt om te laten zien dat iets hypothetisch of zelfs irreëel is.
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt in contexten die zelf al in het verleden spelen, en dan specifiek om een gebeurtenis aan te duiden die in een nog verder verleden heeft plaatsgevonden.
De belangrijkste onregelmatige werkwoorden in deze vorm zijn: ver (zien), ser (zijn), en ir (gaan).
Het Spaans gebruikt de futuro om: 1. over een handeling of situatie in de toekomst te spreken, met name in geval van voorspellingen, (formele) aankondigingen en (vage) beloftes en afspraken: Mañana lloverá todo el día.
NL: was. ES: Que era.
De Condicional Simple werkt als ''zouden” in het Nederlands. Vergelijkbaar met het Nederlands, wij gebruiken het om een wens (in het heden of in de toekomst) uit te spreken. Het vormen van een Condicional is een simpele zaak. (Bijna) alle werkwoorden krijgen dezelfde vervoegingen.
Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
Het Spaanse voltooide deelwoord wordt gevormd door "-ado" aan de stam van "-ar" werkwoorden toe te voegen (hablar - hablado, andar - andado) en "-ido" aan de stam van "-er" en "-ir" werkwoorden (correr - corrido, mentir - mentido).
Eerste preteritum Het eerste preteritum wordt gebruikt voor handelingen die recent gebeurd zijn. Second preterite The second preterite is used for actions that are in the more-distant past. Tweede preteritum Het tweede preteritum wordt gebruikt voor handelingen die verder in het verleden liggen.
Regelmatige werkwoorden (we laten de onregelmatige werkwoorden voor later) volgen hetzelfde patroon als de andere werkwoorden met dezelfde uitgangen. De stam van het werkwoord (het deel tot aan de -ar, -er of -ir) blijft hetzelfde, terwijl de uitgangen vervangen worden afhankelijk van het onderwerp.
Wederkerende werkwoorden zijn bijvoorbeeld: lavarse (zich wassen) sentirse (zich voelen) traerse (met zich meebrengen)
De present perfect van een werkwoord bestaat uit twee elementen: de juiste vorm van het hulpwerkwoord to have (present tense) plus het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord is stam+ed, bijv. played, arrived, looked.