Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit een zin. Het geeft aan dat iets of iemand iets doet. Een voorbeeld van een zin met een werkwoordelijk gezegde is: 'Ik maak mijn huiswerk'. Het werkwoordelijk gezegde is 'maak'.
Het werkwoordelijk gezegde is de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in een zin. Als het werkwoordelijk gezegde uit meer werkwoorden bestaat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord. Als er in de zin maar één werkwoord staat, is de persoonsvorm ook het werkwoordelijk gezegde.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
Niels rent naar huis. → Omdat deze zin maar één werkwoord bevat, is 'rent' hier zowel de persoonsvorm als het werkwoordelijk gezegde. Niels is naar huis gerend. → 'Is gerend' is het werkwoordelijk gezegde.
Een werkwoordelijke uitdrukking bestaat uit een werkwoord en een paar andere woorden. Je kunt een werkwoordelijke uitdrukking meestal vervangen door een werkwoord met dezelfde betekenis (in de voorbeelden vluchten, inlichten en overlijden). Toen er een agent aankwam, kozen ze het hazenpad.
Wanneer is een woord een persoonsvorm en wanneer een werkwoordelijk gezegde? Deze vraag wordt vaak gesteld. We leggen het je nu uit. De persoonsvorm is altijd onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Er is geen absolute definitie van een werkwoorduitdrukking. Een veelvoorkomende definitie is dat een werkwoorduitdrukking alleen kan bestaan uit het hoofdwerkwoord of het hoofdwerkwoord plus eventuele modale werkwoorden of hulpwerkwoorden. Voorbeelden van werkwoorduitdrukkingen Kanoko beklom de Mount Everest. Kanoko was al uren bezig met het beklimmen van de Mount Everest.
Voorbeelden van 'zeggen' in een zin
Zoals het gezegde luidt, wees trouw aan jezelf . Hij herinnert zich dat hij een compendium van zijn beroemdste uitspraken voorgeschoteld kreeg. Het doet denken aan dat oude gezegde: 'Wees voorzichtig met wat je wenst.' Het oude gezegde waarschuwt ons om een crisis niet te verspillen.
Identificeren van het gezegde: Om het gezegde van een zin te vinden, kun je de vraag "Wat gebeurt er?" stellen. Het antwoord op die vraag zal het gezegde zijn. In sommige gevallen, vooral bij zinnen met een lijdend voorwerp, kun je ook vragen "Wat doet het onderwerp?" om het gezegde te vinden.
Een zin heeft een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde geeft een handeling aan (Geeft aan wat het onderwerp doet.) en bestaat alleen uit werkwoorden. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan (Geeft aan wat het onderwerp is.)
# Een verplicht wederkerend werkwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde. Sommige werkwoorden komen alleen voor met een verplicht wederkerend voornaamwoord. Zich en andere vormen van zich (me, mij, je, u, ons) horen dan ook bij het werkwoordelijk gezegde.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
Het hoofdwerkwoord vinden
Om het hoofdwerkwoord in een zin te vinden, onthoud: Een hoofdwerkwoord komt meestal direct na het onderwerp , en. Een hoofdwerkwoord drukt acties, emoties, ideeën of een staat van zijn uit. Bijvoorbeeld: rennen, liefhebben, denken, spelen, hopen, zijn en is.
In tegenstelling tot een spreekwoord is een gezegde een deel van een zin, en wordt deze in een lopende en veranderbare zin verwerkt. Er wordt nog een onderscheid gemaakt tussen: - een gezegde of staande uitdrukking: een deel van een zin, dat niet op zichzelf kan bestaan.
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. Als je een zin gaat ontleden, begin je daarom altijd met de persoonsvorm.
Soms hoort er bij de persoonsvorm nog een woord dat geen werkwoord is. Dat stukje noemen we dan een niet-werkwoordelijke aanvulling (n.w.w.a.). De meest voorkomende soorten zijn (de pv is onderstreept): Hij / belde / haar / nog eens / op. // –> Scheidbare werkwoorden als opbellen, afzeggen, uitnodigen, …
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar.
In werkwoordelijke gezegdes met een vorm van 'zijn' of 'worden' en een voltooid deelwoord erin ('De som is uitgerekend', 'Hij wordt bediend') zijn die vormen van 'zijn' of 'worden' hulpwerkwoorden. Die kun je niet vervangen door een koppelwerkwoord zoals 'blijven'.
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Het kan zijn dat er maar één werkwoord in de zin staat (de persoonsvorm). In die zinnen is de persoonsvorm ook gelijk het gezegde. Als er meer werkwoorden in een zin staan, bestaat het gezegde uit de persoonsvorm met de andere werkwoorden.
Een zin is een groep woorden die samen in een zin werken, maar geen onderwerp of werkwoord bevatten . Vaak worden zinnen gebruikt voor beschrijvingen van mensen, dingen of gebeurtenissen. Voorbeelden: Vol vreugde sprong het meisje op en neer.
Ik heb een gedicht geschreven. Mijn moeder is lerares. Mijn vader heeft een nieuwe auto gekocht. Jerry is boos omdat hij zakte voor het examen.
Verbale zin
Het begint met een werkwoordsvorm en functioneert als een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Er zijn drie soorten verbale zinnen . Infinitieve zin Het begint met een infinitief ("to" + werkwoord) en omvat elk onderwerp, object of bepaling. Het kan functioneren als een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord.
Eindantwoord:
De zin ' Toen ik een presentatie gaf voor de klas, kreeg ik plotseling last van ernstige plankenkoorts. ' bevat een werkwoordelijke uitdrukking die als bepalend woord fungeert.
De juiste zin is "Must have been sentence correct." Hier is de uitleg: "Must have been" is een modale werkwoordconstructie die wordt gebruikt om aan te geven dat iets zeer waarschijnlijk of zeker in het verleden is gebeurd. Het is een standaardmanier om de waarschijnlijkheid of zekerheid van het verleden uit te drukken.