Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d.
Het voltooid deelwoord is de vorm van een werkwoord die je in een zin meestal vindt in een voltooid tegenwoordige tijd of een voltooid verleden tijd. Er staat dan een vorm van hebben of zijn bij: ik heb gelopen, ik ben gevallen. Het voltooid deelwoord kan soms ook gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord.
Meestal weet je of de verleden tijd van een regelmatig werkwoord met -de(n) of -te(n) wordt geschreven en dan weet je dus ook of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt. Uiteraard kun je ook 't kofschip (x) gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
Het voltooid deelwoord staat meestal achter in de zin en begint meestal met -ge. ook moet er een hulpwerkwoord in de zin staan bijvoorbeeld heb. zodat je bijvoorbeeld kan zeggen ik HEB het boek GELEZEN. dan is heb het hulpwerkwoorden en gelezen het voltooid deelwoord.
Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden: de voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Voorbeelden: (1) Eerst na vijven heeft hij de koeien gemolken. (2) Daarna zijn ze hard weggelopen.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d. Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Voorbeelden voltooid deelwoord
Ze heeft gisteren drie uur getraind. Het is pas gisteren gebeurd.
Een voltooid deelwoord geeft aan dat is al gebeurd is. Voltooid betekent dat het af is. Bijvoorbeeld: Ik heb gehuild. Een voltooid deelwoord heeft ook altijd een hulpwerkwoord.
Een onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm die bestaat uit het hele werkwoord met d of de erachter. Bijvoorbeeld: Fluitend fietste hij voorbij. Je gebruikt deze vorm als je wilt aangeven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders doet. Deze vorm wordt ook wel tegenwoordig deelwoord genoemd.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de sterke werkwoorden. Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een t of d bij de zwakke werkwoorden.
De voltooide tijden worden gevormd met een hulpwerkwoord van tijd (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord: hij heeft gewerkt, hij is gekomen. Wanneer welk hulpwerkwoord wordt gebruikt, is niet in enkele eenvoudige regels te beschrijven.
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst 'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.
Of het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, wordt bepaald door de slotklank van de stam. De stam van een werkwoord vinden we door -en van de infinitief af te nemen. Als die klank een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) en de uitgang van het voltooid deelwoord -t.
De voltooid tegenwoordige tijd vermeldt feiten, de verleden tijd geeft een beschrijving. De voltooid tegenwoordige tijd van een werkwoord bestaat uit de tegenwoordige tijd van 'hebben' of 'zijn' plus het voltooid deelwoord van het te vervoegen werkwoord: ik heb gewerkt, ik ben gekomen.
Niezen - niesde - geniesd is juist omdat hier in het hele werkwoord een z staat; in de vervoegingen van de verleden tijd hoort daarom een d te staan: niesde - geniesd.
Een onvoltooid deelwoord wordt gebruikt om aan te geven dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet. Een voltooid deelwoord wordt gemaakt door een –d of –de achter het hele werkwoord te plakken. Bijvoorbeeld: 'Lachend fietsten wij naar school'.
Het correct gespelde voltooid deelwoord van updaten is geüpdatet. De stam van updaten is update. Om het voltooid deelwoord te vormen, voegen we vooraan eerst het voorvoegsel ge- toe. Om te voorkomen dat de combinatie e + u als eu wordt gelezen, plaatsen we een trema op de u.
Verhuist is goed in bijvoorbeeld 'Volgende maand verhuist Katrien naar Norg. ' In 'Katrien is verhuisd naar Norg' is verhuisd goed. Verhuisd is een voltooid deelwoord. In dat voltooid deelwoord komt de d terug van de verleden tijd verhuisde.
Voorbeelden van voltooid deelwoorden zijn gemaakt, gerepareerd en gegaan in de zinnen: Piet heeft de pop gemaakt. Piet had de pop gemaakt.