Sterke en zwakke werkwoordenEr is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Als het werkwoord veranderd van de verleden tijd naar tegenwoordige tijd en andersom is het een sterk werkwoord (sterk genoeg om te veranderen). Bijvoorbeeld: ik liep -> ik loop. Als het werkwoord niet veranderd in verschillende tijden is het een zwak werkwoord (te zwak dus kan niet veranderen).
Bij de zwakke werkwoorden (ook wel 'regelmatige werkwoorden' genoemd) wordt achter de stam van het werkwoord (het hele werkwoord zonder de uitgang -en) in de verleden tijd de uitgang -de of -te geplaatst: werken - werkte - gewerkt. kleien - kleide - gekleid.
Zoals de gelinkte handout uitlegt, zijn enkele voorbeelden van zwakke werkwoorden is, are, was, were, has, have, had, will be, have been, has been, had been, could have been, should have been en would have been . Let op hoe elk van die woorden vaag is: je kunt je niet echt voorstellen dat er iets in je hoofd gebeurt.
Om te bepalen wat het voltooid deelwoord van een Duits zwak werkwoord is, kun je de formule 'ge + stam + t' gebruiken. Wanneer de stam op een 't' of 'd' eindigt, wordt er soms eerst een 'e' toegevoegd en volgt dan pas de uitgang.
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Bij sterke werkwoorden verschuift de klinkerklank, vaak binnen de stam . Zwakke werkwoorden zijn allemaal regelmatig in het Duits, wat betekent dat zodra je de uitgangen (suffixen) hebt geleerd, je ze kunt toepassen op de wortel van het werkwoord zonder alle vervoegingstabellen te hoeven onthouden. Gelukkig zijn 90% van de werkwoorden in het Duits regelmatig.
Als een werkwoord een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord nodig heeft, dan is het zwak en moet het vervangen worden door . Ze liep (v.) langzaam (adj.) door het park. Ze wandelde (v.) door het park. Hij at (v.) snel zijn avondeten (adj.) .
Bij zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord gemaakt door ge + er/sie/es-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: gemacht, geredet, gereist.
Zwakke werkwoorden worden ook wel regelmatige werkwoorden genoemd.
b. Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken.
Sterke werkwoorden veranderen van klank. Zo is lopen een sterk werkwoord, want in de verleden tijd wordt het liepen. De 'o' verandert in 'ie'. Kopen is ook zo'n sterk werkwoord, in de verleden tijd is het namelijk 'we kochten'.
Hoe werkt het kofschip? Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t.
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden wordt –de of –te achter de stam van het werkwoord geplakt in de verleden tijd. Om te weten of je –de of –te moet gebruiken kijk je naar 't kofschip. 't Kofschip bevat de medeklinkers t, f, k, s, ch en p.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
Dit is het patroon dat zwakke werkwoorden volgen: Begin met een infinitief. Het is de basisvorm van een werkwoord zonder onderwerp, en het equivalent van Engelse 'to...' werkwoorden, en eindigt meestal op -en, -n, -ern, -eln in het Duits , bijv. spielen - spelen., bijv. lernen.
Het kenmerk van een zwak werkwoord is dat het in de tegenwoordige en verleden tijd regelmatige vervoegingen kent. Dit betekent dat er vaste uitgangen achter de stam (= werkwoord zonder “-en”) van een werkwoord komen. Het voltooid deelwoord wordt volgens deze formule gevormd: ge + stam + t.
Sommige werkwoordsvormen klinken hetzelfde, maar schrijf je anders: vind – vindt, gebeurd – gebeurt, kosten – kostten, verraadden – verraden, verwoeste – verwoestte. Als je foutloos wilt spellen, moet je ook bij deze lastige gevallen de spellingregels toepassen.
Zwakke werkwoorden worden in de verleden tijd vervoegd met -de of -te. Maar hoe weet je nu welke uitgang je moet gebruiken? Daarvoor is een ezelsbruggetje bedacht: 't kofschip. Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden let je op de medeklinkers uit het woord 't kofschip, dus de t, f, k, s, ch en p.
* In het Duits krijg je de stam van een werkwoord, als je -en of -n weglaat, bijvoorbeeld spielen spiel-; wandern wander-.
Omdat we de verleden tijd van hoogfre- quente werkwoorden veel vaker nodig hebben, kunnen we deze ook beter onthouden en schakelen we minder snel terug op de default zwakke vervoeging, terwijl we dat soms wel doen als we de verleden tijd van een laagfrequent werkwoord moeten geven.