Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm is de vervoegde vorm van het werkwoord.De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Het meewerkend voorwerp is dan ook meestal een levend wezen of een instelling. Een meewerkend voorwerp komt in normale teksten dan ook niet zo vaak voor. In een zin met een meewerkend voorwerp gaat er iets (lv) van de een naar de ander. Daarom heb je vaak een onderwerp én een meewerkend voorwerp nodig.
Congruentie is de vormovereenkomst tussen elementen die syntactisch met elkaar zijn verbonden. Bijvoorbeeld de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin: een meervoudig onderwerp wordt gecombineerd met een meervoudige persoonsvorm, een enkelvoudig onderwerp met een enkelvoudige persoonsvorm.
Het onderwerp van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is. De rest van de zin zegt iets over het onderwerp. In de zin 'Dat boek is dik' bijvoorbeeld is dat boek het onderwerp: dat boek is iets, namelijk 'dik'.
Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: 'Piet loopt naar huis'.Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd.In de verleden tijd wordt het 'Piet liep naar huis'.
Waar gaat het over? Congruentie betekent "overeen komen wat vorm betreft". Twee (delen van) figuren zijn congruent als ze na spiegelen, draaien en/of verschuiven precies op elkaar passen.
Het onderwerp en de persoonsvorm in de zin stemmen in principe met elkaar overeen in persoon en getal: ze congrueren met elkaar. Als het onderwerp een enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook.
Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan. 2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm. Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.
Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
Het werkwoordelijk gezegde (wg) is het zinsdeel dat zegt wat het onderwerp 'doet' of 'overkomt'. Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden. In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm, soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
OW'er, oorlogswinstmaker, een scheldwoord voor iemand die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland profiteerde van de neutraliteit van Nederland om, bijvoorbeeld door speculatie in schaarse grondstoffen, hoge winsten te behalen. Ow (band): Belgische band.
De persoonsvorm is de vervoegde vorm van het werkwoord. De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt. Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
Congruentie is vormovereenkomst tussen elementen die syntactisch met elkaar zijn verbonden. De bekendste vorm van congruentie in het hedendaags Nederlands betreft die tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin: deze stemmen in de regel met elkaar overeen in persoon en getal.
Het meervoud van “de groep” is bijvoorbeeld “de groepen”. Nu weet je zeker dat “de groep” het enkelvoud is. Een uitzondering hierop is “het personeel”. Dit woord kent geen meervoud en is daarom altijd enkelvoudig.
Waarom is H H H geen congruentie-kenmerk? ZZR is een congruentie-kenmerk, maar ZZH niet.
Meestal begint de zin met het onderwerp. In een hoofdzin staat het onderwerp in ieder geval altijd direct naast de persoonsvorm.
Een onderwerp drukt uit wie of wat iets doet of overkomt of geeft aan wie of wat iets is. Het onderwerp in een zin heeft altijd een directe link met de persoonsvorm. In de zin 'Piet loopt over straat' is 'Piet' het onderwerp.Piet is namelijk degene die loopt.