Als de concentratie lucht ergens hoger is, weegt de dampkring van deze lucht meer en zal er hoge luchtdruk zijn. Wanneer er minder lucht op een bepaalde plek is en de concentratie dus lager is dan is er sprake van een lage luchtdruk. De luchtdruk is meetbaar door middel van een barometer.
Een hogedrukgebied kent super veel luchtdeeltjes in een bepaald gebied. Hierdoor hebben de luchtdeeltjes weinig ruimte om te bewegen. Maar bij het lagedrukgebied hebben de luchtdeeltjes veel ruimte om te bewegen.
Als de druk in de atmosfeer stijgt en daalt, doet de druk die op je lichaam wordt uitgeoefend dit ook. Lage atmosferische druk veroorzaakt een drukverschil tussen de atmosfeer om ons heen en de lucht in ons lichaam. Dit kan leiden tot hoofdpijn, gewrichtspijnen, slaapstoornissen en andere biochemische veranderingen.
Weersomstandigheden. In de buurt van een lagedrukgebied komt vaak regen en wind voor. Behalve in het centrum van het lagedrukgebied. Als dat passeert, klaart het vaak enige tijd op en valt de wind korte tijd vrijwel weg.
In een hogedrukgebied beweegt de lucht dan ook van boven naar beneden.Onderweg warmt de lucht op en kan daardoor meer waterdamp bevatten. Dat betekent minder bewolking en minder neerslag. In een lagedrukgebied werkt dat uiteraard precies andersom.
De luchtdruk en daarmee ook de zuurstofdruk zijn lager op grotere hoogte: Het lichaam heeft tijd nodig om zich aan te passen aan de lage zuurstofdruk. Symptomen van een normale aanpassing zijn dieper ademen, kortademigheid bij inspanningen en meer urineren. Inspanningen zoals wandelen kosten meer moeite.
Eenmaal in het lagedrukgebied, stijgt die lucht op en koelt af. In de koude lucht condenseert waterdamp en ontstaan wolken. Die zorgen vaak voor regen.
In een depressie (lage druk) stijgt de lucht op en waait tegen de klok in rond het lagedrukgebied (op het noordelijk halfrond). Terwijl de lucht stijgt en afkoelt, condenseert waterdamp tot wolken en mogelijk neerslag.
De luchtdruk varieert van plaats tot plaats en ligt aan het aardoppervlak meestal tussen 940 tot 1060 hPa.
Atmosferische druk is een indicator van het weer. Wanneer een lagedrukgebied een gebied binnenkomt, leidt dit meestal tot bewolking, wind en neerslag . Hogedrukgebieden leiden meestal tot mooi, kalm weer.
Luchtverbruik onder water
Een gemiddelde mens verbruikt boven water 20 liter lucht per minuut of vermits wij op 1 bar zitten, 20 barliter per minuur.. Wanneer wij op - 30 m zitten dan moeten wij om 20 liter lucht te vormen lucht inademen onder een druk van 4 bar. Wij verbruiken dan 20 l x 4 bar = 80 barl per minuut.
In het najaar kan de luchtdruk van dag tot dag snel veranderen en worden in de regel de laagste waarden van het jaar gemeten. Wanneer de luchtdruk snel daalt, zet de lucht in onder andere bij- en voorhoofdsholten uit, waardoor er meer druk op bloedvaten komt te staan. Dit kan hoofdpijn tot gevolg hebben.
In extreme gevallen kunnen de verschillen zelfs nog groter zijn; zo bedraagt de hoogste luchtdruk ooit gemeten in De Bilt maar liefst 1050,0 hPa, gemeten op 26 januari 1932. De laagst gemeten luchtdruk ooit in De Bilt is 956,4 hPa, gemeten op 26 februari 1989.
De gemiddelde luchtdruk op zeeniveau is 1013 mbar. Slecht weer gaat gepaard met lage luchtdruk (<1000 mbar) en mooi weer met hoge luchtdruk (>1020 mbar).
Bij hogedrukgebieden is sprake van dalende luchtbeweging, uitdroging van lucht en vaak weinig wolken. Bij een hogedrukgebied is dus sprake van (grootschalige) dalende luchtbewegingen. Dalende lucht warmt op en droogt tegelijkertijd uit. Dat is ook de reden dat bij hogedrukgebieden vaak weinig tot geen wolken voorkomen.
Hogedrukgebieden zorgen doorgaans voor een stralend blauwe lucht. Omdat de lucht in een anticycloon naar beneden stroomt, wordt het warmer en warmer.
Lage luchtdruk kan ook enkele effecten op het lichaam hebben. Sommige mensen kunnen last hebben van hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid en misselijkheid als de luchtdruk daalt. Voor mensen met astma of een andere aandoening aan de luchtwegen kan een lage luchtdruk leiden tot benauwdheid of andere klachten.
Een typische high is rond de 1020 hPa of hoger, terwijl een ondiepe low meestal boven de 1000 hPa ligt, een matige low 980–1000 hPa, en een diepe of intense low onder de 980 hPa. Een intense cycloon kan zelfs een centrale lage druk hebben van rond de 960 hPa of lager.
Een hectopascal is gelijk aan een millibar en ongeveer 0,001 atmosfeer.
Hoge druk en lage druk:
De naald bestrijkt een bereik tussen 960 en 1060 hPa. Als de naald 1015 hPa nadert of overschrijdt, geeft dit aan dat de luchtdruk hoog is en dat mooi weer gegarandeerd is.
Sommige gebieden hebben meer druk dan hun omgeving, en sommige gebieden hebben minder. De gebieden met minder druk worden lagedrukgebieden genoemd. Lagedrukgebieden "zuigen" lucht aan omdat de natuur wil dat alles dezelfde druk heeft . Door dit te doen, creëren ze over het algemeen wind en ongewenst weer.
Luchtdruk kan ook veranderen met de temperatuur. Warme lucht stijgt, wat resulteert in een lagere druk . Aan de andere kant zal koude lucht dalen, waardoor de luchtdruk hoger wordt. Dit is waar de termen "lage druk" en "hoge druk" vandaan komen.
Als lucht warmer wordt, zet het uit en daardoor kan het meer waterdamp vasthouden. Doordat de lucht meer waterdamp vast kan houden, vormen er geen losse waterdruppels en is de lucht in een hogedrukgebied dus helder en onbewolkt. Als er dan ook nog een zonnetje schijnt is het al gauw lekker weer!
Een aanzienlijke daling van de luchtdruk wordt over het algemeen beschouwd als een daling van 0,5 inch (12,7 millimeter) of meer binnen 24 uur .
Als de stand van de barometer snel oploopt of daalt betekent dat meestal dat het weer gaat veranderen. Uit onderzoek naar het verband tussen de barometerstand en het weer blijkt dat in 80% van de gevallen een stijgende luchtdruk tot een weersverbetering leidt en een dalende luchtdruk tot slechter weer.