populatieproportie = P = het deel van de populatie dat een bepaalde eigenschap heeft. Natuurlijk is die P onbekend (als hij bekend was, waarom zou je dan een steekproef of een onderzoek doen?) steekproefproportie = p = het deel van mijn steekproef dat een bepaalde eigenschap heeft.
Een populatie is de gehele groep waarover je uitspraken wilt doen, bijvoorbeeld “verpleegkundigen tussen de 25 en 34 jaar oud”. Een steekproef is de specifieke subgroep die je daadwerkelijk onderzoekt en waarvoor je data verzamelt.
Het woord proportie betekent "verhouding" of "deel": het levert een getal op tussen 0 en 1 (dat kan een breuk zijn of een kommagetal). De steekproefproportie is het gevonden aantal gedeeld door de steekproefgrootte. In dit voorbeeld dus 16 50 = 0,32 .
Een populatieproportie p is het deel van de populatie dat voldoet aan een zeker kenmerk, uitgedrukt als percentage of fractie. Omdat een populatieproportie, net als een populatiegemiddelde, vaak niet bekend is, bestaat er ook verklarende statistiek die de populatieproportie onderzoekt.
Betrouwbaarheidsinterval van π Gemiddelde van de steekproevenverdeling = π De standaardfout (de standaarddeviatie) = Wortel ( π(1- π) / n ). Met π'dakje' schat je de standaarddeviatie van de populatie.
Wat is een p-waarde (p-value)? De p-waarde (p-value) is een getal tussen 0 en 1, waarmee je bepaalt of een steekproefuitkomst statistisch significant is. Wanneer de p-waarde kleiner is dan het gekozen significantieniveau kun je stellen dat dat de gevonden uitkomst extreem genoeg is om je nulhypothese te verwerpen.
De p-waarde geeft aan hoe waarschijnlijk het is dat de data die je hebt gevonden zouden voorkomen als de nulhypothese waar zou zijn. Als de p-waarde onder je grenswaarde (vaak p < 0.05) valt, kun je de nulhypothese verwerpen, maar dit betekent niet per se dat je alternatieve hypothese waar is.
Een steekproef is een deel van de populatie dat deelneemt aan het onderzoek. Met steekproeven willen we uitspraken doen over een populatie. Het onderzoek richt zich op een totale groep. Echter, omdat er vaak niet genoeg tijd en geld is om iedereen van de populatie te bevragen, trekken we vaak een aselecte steekproef.
Een steekproef is een selectie uit een totale groep of populatie. In een kwantitatief onderzoek gebruik je een steekproef om data te verzamelen over een populatie, zonder de hele populatie te hoeven onderzoeken.
De populatie bij een onderzoek of marktonderzoek is de gehele groep aan personen die centraal staat. Een ander woord om dit te omschrijven is de doelgroep of de onderzoekspopulatie. Het zijn die personen op wie de onderzoeksvragen betrekking hebben en dus ook de personen die deel moeten gaan nemen aan het onderzoek.
Vaak wordt het 95% betrouwbaarheidsinterval gebruikt. Hiermee zeg je eigenlijk: stel ik zou mijn onderzoek 100 maal herhalen, dan verwacht ik dat de werkelijke waarde (parameter) minstens 95 keer binnen het (voor ieder onderzoek apart opgestelde) 95% betrouwbaarheidsinterval ligt.
Vergelijkbaarheid: een steekproef is representatief als de elementen in de steekproef vergelijkbaar zijn met de elementen in de populatie. Dit betekent bijvoorbeeld dat een steekproef van alleen vrouwen waarschijnlijk niet representatief zal zijn voor een populatie waar zowel mannen als vrouwen in voorkomen.
De steekproeffout is de fout die ontstaat doordat niet de gehele populatie wordt onderzocht maar slechts een beperkt deel (een steekproef) daarvan.
Is uw steekproef te klein, dan zijn de resultaten niet statistisch significant en kunnen er geen betrouwbare conclusies aan gekoppeld worden. Hier geeft u in hoeveel mensen de groep bevat die door uw steekproef moet worden vertegenwoordigd.
Clustersteekproef. Steekproef waarbij de populatie verdeeld is in een aantal vergelijkbare deelpopulaties ('clusters'). De steekproef wordt in dit geval gevormd door steekproeven uit elke cluster. Bijvoorbeeld: alle teamleden van drie sportteams van in totaal twintig sportteams van een sportclub.
In een telling worden gegevens over alle individuele eenheden (bv. personen of huishoudens) verzameld in de populatie. In een enquête worden er alleen gegevens verzameld voor een onderdeel van de bevolking; dit deel wordt een steekproef genoemd.
Je kunt slechts een deel van de populatie ondervragen. Dit deel van de populatie, de groep mensen die je enquête uiteindelijk invult, vormt je steekproef. Onderzoeken met behulp van een steekproef bespaart tijd en geld en geeft een betrouwbaar resultaat indien de steekproef representatief is en groot genoeg.
Een steekproef is het gedeelte van de populatie dat je gaat onderzoeken. De steekproef speelt een rol bij onderzoek waarbij men niet de gehele populatie kunt ondervragen. In plaats daarvan besluit je slechts een gedeelte van de populatie te ondervragen. Deze groep noemen we de steekproef.
Doorgaans gebruik je geen steekproef als je kwalitatief onderzoek verricht. Ook gebruik je nooit een steekproef als je onderzoekspopulatie zo klein is dat je simpelweg alle personen die hiertoe behoren kunt ondervragen. Dit is mede afhankelijk van je onderzoeksmethode.
Gewoonlijk hanteert men p=0,05 als grens van statistische significantie. Indien p≤0,05, dan is de kans dat het gevonden resultaat aan het toeval is te wijten (en we de nulhypothese ten onrechte verwerpen) kleiner of gelijk aan 5%, dit noemt men 'statistisch significant'.
De p-waarde (p-value) is een getal tussen 0 en 1, waarmee je bepaalt of een steekproefuitkomst statistisch significant is. Wanneer de p-waarde kleiner is dan het gekozen significantieniveau kun je stellen dat dat de gevonden uitkomst extreem genoeg is om je nulhypothese te verwerpen.
Een p-waarde van 0,05 is een universele drempel voor statistische significantie. Werkelijkheid: De keuze van het significantieniveau hangt af van de context en moet gebaseerd zijn op factoren zoals het onderzoeksontwerp, de steekproefgrootte en de gevolgen van het maken van een type I fout.
Dit komt doordat een p-waarde per definitie nooit groter kan zijn dan 1! In het Nederlands gebruik je een komma (bijvoorbeeld p < 0,01). SPSS geeft nog wel eens p < . 000, noteer voor p-waarden kleiner dan 0,001 in dat geval p < 0,001.