Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet: Timo gaat morgen met zijn ploeg roeien. Het werkwoord 'roeien' zegt wat Timo dóét. Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp, meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. In het voorbeeld hieronder is Josje dus een juf.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets.
Bovendien weet je intussen dat een naamwoordelijk deel altijd een kenmerk/eigenschap laat zien van het onderwerp.Een lijdend voorwerp doet dat niet.
Het deel waarin je verneemt wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt, noem je het werkwoordelijk gezegde (wwg). Het deel waarin verteld wordt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt, noem je het naamwoordelijk gezegde (nwg).
Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet: Timo gaat morgen met zijn ploeg roeien. Het werkwoord 'roeien' zegt wat Timo dóét. Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
Er bestaan verschillende ezelsbruggetjes om de (belangrijkste) koppelwerkwoorden te onthouden: ZWoBBeLS + HDV(ideo): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. HoeD Van ZWoBBeLS: Heten, Dunken, Voorkomen, Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen.
Het LV is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag:"Wie of wat + de werkwoorden + het onderwerp?" (Ja, inderdaad, dit is dezelfde vraag als voor het NWD. Als er in de zin een KWW staat, noem je het antwoord dus 'naamwoordelijk deel' en als er een ZWW in de zin staat noem je het antwoord 'lijdend voorwerp'.)
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen).
Bij taalkundig ontleden vormt ieder woord een eigen zinsdeel. Bij taalkundig ontleden gaat het om het benoemen van de woordsoorten. Bij redekundig ontleden gaat het om het benoemen van zinsdelen of woordgroepen, waar meerdere woorden toe kunnen behoren.
Met N&G word je op veel HBO-opleidingen toegelaten, zowel technische als niet-technische opleidingen. Je kunt veel kanten op, bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek, leraar, dierenarts, of milieudeskundige.
Met het vwo-profiel Natuur en Gezondheid (N&G) kun je doorstromen naar opleidingen in onder meer gezondheidszorg, landbouw, milieu, biologie en levensmiddelentechnologie. De werkgelegenheid in deze sectoren is bovengemiddeld, zodat je na het behalen van je wo-diploma uitstekende baankansen hebt.
N&G vakken
Naast de algemene vakken als Nederlands, Engels en wiskunde, volg je de vakken biologie, scheikunde en natuurkunde. Daarnaast heb je de mogelijkheid om keuzevakken te kiezen die passen bij jouw interesses. Voorbeelden van keuzevakken zijn aardrijkskunde, informatica en wiskunde D.
b. is er een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? Om hierachter te komen stel je jezelf de volgende vraag: Wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]?Indien je op beide vragen 'ja' kan antwoorden is er een naamwoordelijk gezegde.
Een mv kan zowel voorkomen bij een nwg als bij een wwg.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeel dat informatie geeft over een zelfstandig naamwoord. In de zin Mijn oudste zus komt vanavond is mijn oudste zus het onderwerp. Oudste is een bijvoeglijke bepaling binnen dit zinsdeel en zegt iets over het zelfstandig naamwoord zus.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij. Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling.
Is het onderwerp meervoud, dan geldt ook hetzelfde voor de persoonsvorm. Voor de vervoeging van de persoonsvorm is de hoeveelheid mensen in het onderwerp dus bepaald. Een infinitief heeft deze eigenschap niet.Die is altijd hetzelfde en niet vervoegd.
Als het naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord bevat, dan is dat dus een koppelwerkwoord. Als er meer werkwoorden in de zin staan, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden (hww). Het koppelwerkwoord staat dan vaak achter in de zin.
Koppelwerkwoorden zijn: lijken, blijken, worden, zijn etc. Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat samen met een bijvoeglijk naamwoord en/of een zelfstandig naamwoord een naamwoordelijk gezegde vormt. Het is de persoonsvorm van de zin en koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.