Het resultaat van de vermenigvuldiging heet het product (van de factoren).
Bij een vermenigvuldigingsbewerking worden de getallen die vermenigvuldigd worden 'factoren' genoemd, terwijl het resultaat van de vermenigvuldiging het ' product ' wordt genoemd.
Het product is de uitkomst van een vermenigvuldiging. Een vermenigvuldiging is een keersom. De uitkomst van deze som is 6. Dit noemen we ook wel het product.
Aftrekken is een van de zogeheten hoofdbewerkingen van het rekenen. Aftrekken is het tegenovergestelde van optellen. De uitkomst, het resultaat van een aftrekking, heet het verschil.
Het product van -8 en 5 is -8·5=-40.
De fundamentele stap hier is om de absolute waarden te vermenigvuldigen. In jouw geval is dat gewoon 5 keer 8, wat je een solide 40 oplevert.
Als je getallen vermenigvuldigt dan noem je de uitkomst product. De getallen noemen je dan factoren. Je kunt dus zeggen dat 12 het product is van 3 en 4.
Het getal dat wordt afgetrokken, staat bekend als de subtrahend, terwijl het getal waarvan het wordt afgetrokken de minuend is. Het resultaat is het verschil .
Het bleek dat er verschillende opvattingen waren. De regel: Meneer van Dalen... is een overblijfsel uit vroeger tijden, waarvoor tegenwoordig geen plaats meer is. De volgorde van bewerkingen wordt bij toepassingen door de context en door de gebruikte rekenapparatuur bepaald. Bij twijfel plaats je haakjes.
Een persoon met bloedgroep 0 kan alleen bloed ontvangen van bloedgroepen 0-positief of 0-negatief (afhankelijk van de rhesusfactor). Iemand met bloedgroep 0 heeft antistoffen tegen de bloedgroepen A en B, en kan deze dus niet ontvangen. Lees alles hierover op onze pagina over bloedgroepen.
Het resultaat van een vermenigvuldigingsbewerking wordt een product genoemd. Vier zakken met drie knikkers per zak geven twaalf knikkers (4 × 3 = 12). Vermenigvuldiging kan ook worden gezien als schalen. Hier wordt 2 vermenigvuldigd met 3 met behulp van schalen, wat 6 als resultaat geeft. Animatie voor de vermenigvuldiging 2 × 3 = 6 4 × 5 = 20.
7 x iets = 8 x iets min iets. Bijvoorbeeld: 7 x 6 = 8 x 6 – 6 (oftewel: 8 x 6 = 48 – 6) = 42.
De verzameling van gehele getallen wordt voorgesteld door symbool Z en bevat naast de natuurlijke getallen ook de gehele negatieve getallen. De verzameling van de gehele getallen bestaat dus uit ...,-3,-2,-1,0,1,2,3,...
het vermenigvuldigtal. Het zijn de twee factoren van de vermenigvuldiging. Voor extra duidelijkheid wordt, afhankelijk van de context, soms gesproken van een vermenigvuldigingsfactor. Het resultaat van de vermenigvuldiging heet het product (van de factoren).
Het resultaat dat verkregen wordt na het vermenigvuldigen van twee of meer getallen wordt een “ product ” genoemd.
Het wordt het product genoemd. De getallen die met elkaar worden vermenigvuldigd, worden factoren genoemd.
Vermenigvuldigen is een onderdeel van het rekenen en geeft het aantal malen aan, dat je hetzelfde getal optelt. Bijvoorbeeld 3 x 5 (spreek uit 3 keer of 3 maal 5). Dat is een andere manier om 5 + 5 + 5 te schrijven. (Dat laatste spreek je uit als 5 en 5 en 5, of ook wel gezegd 5 plus 5 plus 5).
De uitkomst van een optelling noemen we een som. Van een aftrekking het verschil. De 2 getallen die je bij elkaar optelt of aftrekt, noem je termen. De uitkomst van een vermenigvuldiging noemen we een product, van een deling een quotiënt.
Als je een breuk wil vermenigvuldigen dan vermenigvuldig je de tellers (de bovenste cijfers/getallen) met elkaar en vermenigvuldig je de noemers (de onderste cijfers/getallen) met elkaar.
Het verschil zal altijd 0 zijn.
Als een getal van zichzelf wordt afgetrokken, is het antwoord 0.
Subtractie van twee matrices verwijst naar het proces van het vinden van het verschil tussen de corresponderende elementen van de matrices. Gegeven twee matrices A = aij en B = bij , het verschil van A en B matrix is X, dan kan X worden gedefinieerd als X = A − B = aij − bij .
In het aftrekprobleem wordt het grotere getal minuend genoemd en het daarvan afgetrokken getal subtrahend. Het antwoord in aftrekking wordt difference genoemd.
De veelvouden van 12 zijn 12, 24, 36, 48, 60, 72, 84, 96, 120, etc.
Op het vwo is er vanaf leerjaar vier verschil tussen wiskunde A, B, C en D. Bij wiskunde A en C leer je vooral verbanden herkennen en begrijpen, statistiek en kansrekenen. Wiskunde B is abstracter. Hier ga je vooral aan de slag met formules, vergelijkingen en differentiëren.
De som van de getallen 2 en 6 is 8 en het product van 2 en 6 is 12.