Een onderwerp drukt uit wie of wat iets doet of overkomt of geeft aan wie of wat iets is. Het onderwerp in een zin heeft altijd een directe link met de persoonsvorm. In de zin 'Piet loopt over straat' is 'Piet' het onderwerp.Piet is namelijk degene die loopt.
Om het onderwerp te vinden lees je eerst de titel; vaak vertelt de titel grotendeels al waar de tekst over gaat.Daarna bekijk je de tussenkopjes, plaatjes en vetgedrukte stukjes in de tekst. Samen geeft dit al een globaal beeld over het onderwerp van de tekst.
Een onderwerp is een deel van een zin dat de persoon of het ding bevat dat de actie uitvoert (of het werkwoord) in een zin . (Zie Wat is een werkwoord?) Hier zijn enkele voorbeelden: Voorbeeld: Jennifer liep naar de winkel. In deze zin is het onderwerp "Jennifer" en het werkwoord is "liep."
Tips bij het bedenken van een onderwerp
Hak snel samen een knoop door. Op deze manier blijf je tijdig gemotiveerd en kun je snel verder met onderzoek doen en schrijven. Oriënteer je eerst op wat er van je verwacht wordt en ga dan pas nadenken over wat dan wellicht een geschikt onderwerp zou kunnen zijn.
Als je op zoek bent naar de hoofdgedachte van een tekst, zoek je naar de belangrijkste informatie die de schrijver over het onderwerp geeft. Als je dat in één of twee zinnen navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar!
Een onderwerp drukt uit wie of wat iets doet of overkomt of geeft aan wie of wat iets is. Het onderwerp in een zin heeft altijd een directe link met de persoonsvorm. In de zin 'Piet loopt over straat' is 'Piet' het onderwerp.Piet is namelijk degene die loopt.
Het onderwerp is wie of wat de zin beschrijft.Het onderwerp is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord, een woord dat een persoon, plaats of ding benoemt.Het werkwoord is wat de zin over het onderwerp zegt . Het werkwoord kan een handeling of een staat van zijn (een vorm van het werkwoord 'to be') uitdrukken.
Het onderwerp van een gesprek, brief of boek is de persoon of het ding waarover gesproken of geschreven wordt .
Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen . Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.
Het onderwerp vertelt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat.De hoofdgedachte vertelt kort waar de tekst over gaat, meestal in één of twee zinnen.
Gemeenschapsantwoord
Dit zijn de actieve en passieve vorm. Wanneer een actieve vorm in een zin wordt gebruikt, zal het onderwerp in een zin de actie uitvoeren die door het werkwoord wordt aangegeven . Voor passieve zinnen wordt het onderwerp altijd door het werkwoord uitgevoerd.
Zeker! Hoewel het ongebruikelijk is dat "there" het enige onderwerp van een zin is, is het mogelijk in zinnen waarin het eigenlijke onderwerp volgt op een koppelwerkwoord .
Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm is de vervoegde vorm van het werkwoord.De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp van de zin. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Soms worden in een tekst zinnen zonder persoonsvorm of onderwerp gebruikt. Net als gewone volzinnen schrijven we zulke zinnen met een beginhoofdletter en een punt (of een ander leesteken) op het eind.
Een voorzetsel is een woord of een groep woorden die voor een zelfstandig naamwoord, voornaamwoord of zelfstandig naamwoordgroep wordt gebruikt om richting, tijd, plaats, locatie, ruimtelijke relaties aan te geven of om een object te introduceren . Enkele voorbeelden van voorzetsels zijn woorden als "in", "at", "on", "of" en "to".
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
Onderwerpen en werkwoorden
De basisonderdelen van een zin zijn het onderwerp en het werkwoord. Het onderwerp is meestal een zelfstandig naamwoord: een woord (of zin) dat een persoon, plaats of ding benoemt. Het werkwoord (of gezegde) volgt meestal het onderwerp en identificeert een actie of een staat van zijn.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Het onderwerp is de persoon/het ding dat een handeling uitvoert, het werkwoord is de handeling zelf en het object is de persoon/het ding dat de handeling van het werkwoord ondergaat.
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap).
Maar of het onderwerp nu degene is die de actie uitvoert of ontvangt, het is belangrijk om te onthouden dat het onderwerp van een zin altijd een zelfstandig naamwoord, zelfstandig naamwoordgroep of voornaamwoord is. Elke complete zin heeft een onderwerp. Zonder onderwerp heb je geen zin, maar een groep.