Bij werkwoordspelling gaat het om het het correct spellen van, je raadt het al, werkwoorden. We geven je in dit artikel een handig werkwoordspelling schema. Veel kinderen doen werkwoordspelling op gevoel. Ze kiezen voor de spelling die het mooiste staat.
Bij de spelling van een werkwoord houden we niet alleen rekening met de klank, maar ook met de regels van de vervoeging. Die bepalen welke uitgang* we schrijven, ook al is die niet hoorbaar. De keuze tussen word en wordt, of tussen vergrote en vergrootte, hangt in de eerste plaats af van grammaticale regels.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
In deze uitlegvideo leer je hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin. Ten eerste zijn werkwoorden dingen die je kunt doen, zoals: fietsen, lopen en spelen. Ten tweede, bij werkwoorden gebeurt er iets, zoals: sneeuwen, hagelen en waaien. Ten derde, bij werkwoorden is iemand iets, zoals: zijn, worden en lijken.
Hoe herken je werkwoorden? Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. Ik fiets naar school. Het hele werkwoord is fietsen.
Het werkwoord komt in zijn geheel achteraan in de zin te staan.
Er worden drie hoofdgroepen onderscheiden: zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – 'zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt.
Een werkwoord is een woordsoort die een handeling, gebeurtenis of toestand in de zin aangeeft, of die helpt uit te drukken. Het werkwoord richt zich naar het onderwerp (in sommige talen ook nog naar andere zinsdelen!) en maakt altijd deel uit van het taalkundig gezegde.
hele werkwoord (infinitief)
Dit noem je ook wel de woordenboekvorm. Twijfel je aan de spelling van een werkwoord, dan kun je de infinitief intypen in woordenlijst.org. Je ziet dan meteen hoe jet het werkwoord moet vervoegen.
Niet-werkwoorden
Bij spelling gaat het erom dat je de taal schriftelijk weergeeft. Zo simpel is het. Maar hoe al die woorden geschreven moeten worden, is lang niet altijd simpel. Zowel niet voor kinderen als voor veel volwassenen.
Het hele werkwoord is waaien. Iemand is iets. Mark is bakker. Het hele werkwoord is zijn.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Het werkwoordelijk gezegde wordt gevormd door de persoonsvorm en alle andere werkwoorden die in een zin staan. Met het werkwoordelijk gezegde wordt aangegeven dat iets of iemand iets doet.
Het voltooid deelwoord (volt.
Een werkwoord kan ook een voltooid deelwoord zijn. Dat is een woord dat vertelt wat er eerder gebeurd is. Een voltooid deelwoord staat meestal ergens achteraan in de zin. Het eindigt altijd op een -t, een -d of op -en.
HOOFDWERKWOORD = ZWW
In de zin staat een NWG (naamwoordelijk gezegde).In de zin staat een WWG (werkwoordelijk gezegde).
Bij het ontleden van zinnen krijgt je kind te maken met de persoonsvorm. Iedere zin bevat namelijk een persoonsvorm.Dit is altijd een werkwoord.
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lezen - las - gelezen. lopen - liep - gelopen. helpen - hielp - geholpen.