Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: 'maar', 'want', 'omdat', 'doordat', 'en', 'dus' en 'of'.
Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes. Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.” Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
Voegwoorden zijn verbindingswoorden. Ze verbinden twee of meer stukken van een zin of hele zinnen met elkaar, maar maken daar zelf geen deel van uit. Een voegwoord verbindt vaak twee zinnen aan elkaar, in veel gevallen gaat het om een hoofdzin en een bijzin. De meestvoorkomende 'verbindende' voegwoorden zijn dat en of.
Een voegwoord 'voegt' of 'metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar. Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen. Voorbeelden van voegwoorden zijn: 'maar', 'want', 'omdat', 'doordat', 'en', 'dus' en 'of'.
Meestal komt er geen komma voor de nevenschikkende voegwoorden en en of. Hij eet graag cornflakes, havermoutpap, boterhammen en spiegeleieren.
Mits en tenzij zijn allebei voegwoorden, maar ze hebben een tegengestelde betekenis. Mits betekent 'als, op voorwaarde dat'; tenzij betekent 'maar niet als, behalve als'.
Hoewel is een voegwoord: een woord dat zinsdelen met elkaar verbindt. Ondanks is een voorzetsel, net als bijvoorbeeld bij, in, naar, met, tegen of dankzij. Voorzetsels zijn niet zomaar als voegwoord te gebruiken: 'Ondanks iedereen het ermee eens was ...' is niet mogelijk.
Een zin mag wel met een voegwoord beginnen, het is dus geen taalfout, maar het geniet niet de voorkeur. De stijl wordt dan informeel. Het past niet bij zakelijke of wetenschappelijke teksten. Deze dienen namelijk een professioneel karakter te hebben met een hoogwaardige schrijfstijl.
Welke zin is beter: 'Fien is jarig, dus we vieren feest' of 'Fien is jarig, dus vieren we feest'? ! Beide zinnen zijn juist. Er is alleen een verschil in woordsoort: in de eerste zin is dus een voegwoord, in de tweede een bijwoord.
Noch is een voegwoord, dat 'en .... ook niet', 'en evenmin' betekent. Het verbindt de delen van een opsomming aan elkaar, bijvoorbeeld 'Anne' en 'Myra', én voegt er een ontkenning aan toe.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Het woord 'want' voegt deze 2 zinnen aan elkaar. 'Want' is dus een voegwoord. Voegwoorden zijn ook vaak signaalwoorden. Die signaalwoorden vertellen je wat de 2 stukjes tekst met elkaar te maken hebben.
Voegwoorden. Voor voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kun je meestal het best een komma plaatsen: Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was. Ik heb de azijn weggelaten, omdat ik bang was dat de dressing te zuur zou worden.
Je krijgt geen betaald verlof tenzij je een doktersverklaring hebt . Ik zal het ze niet vertellen, tenzij je zegt dat ik het mag. Tenzij ik me vergis, was ze gisteren weer aan het werk. Hij heeft geen hobby's, tenzij je tv-kijken een hobby noemt.
als, zo, wanneer, mits, bijgeval, ingeval, bijaldien.
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar. De zinnen 'Het boek wordt prachtig' en 'Ik schrijf dat boek' kun je met het betrekkelijk voornaamwoord dat verbinden tot 'Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig. ' Het stukje dat ik schrijf heet een betrekkelijke bijzin.
Vóór voegwoorden:
Meestal verstandig om een komma te plaatsen voor: als, hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl. Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was.
Wanneer je twee zinnen hebt die op zichzelf kunnen staan en je verbindt ze met een voegwoord (want, en, noch, maar, of, toch, dus), dan moet je een komma plaatsen voor het woord vóór het voegwoord .
Je kunt en je kan zijn allebei correct.
De vorm kun(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je kunt, jij kunt, kun je, kun jij. In België is ook de vorm kan neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je kan, jij kan, kan je, kan jij.
gisteren = bijwoord (van tijd)
Lijst van zelfstandige naamwoorden
Dieren: hond, kat, olifant, tijger, leeuw, vis.
onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd.