De
We gebruiken de eerste 7 letters van het alfabet om de muzieknoten een naam te geven: A, B, C, D, E, F en G. Als je die op een piano speelt, gebruik je de witte toetsen, en die noemen we de stamtonen. In het rijtje A B C D E F G klinkt A het laagst, en G het hoogst.
De Bes is een met een halve toon verlaagde B. In de gelijkzwevende stemming van de chromatische toonladder is zij dezelfde toon als de Aïs (A♯): een met een halve toon verhoogde A.
C , ook do genoemd, is de naam van een van de stamtonen en de grondtoon van de toonladder in C-majeur (Do groot). In de westerse muziek wordt met de do meestal gerefereerd aan de centrale do of C4 (eengestreept octaaf).
De G (ook wel sol, of so genoemd) is een muzieknoot die een hele toon hoger ligt dan de F en een hele toon lager dan de A. Op een piano-klavier ligt de G bij de drie zwarte toetsen steeds tussen de eerste en de tweede zwarte toets. Bij een zessnarige gitaar is de vierde snaar gestemd in G.
D, ook re genoemd, is een stamtoon die een hele toonafstand hoger ligt dan de C en een hele toonafstand lager dan de E. Op een pianoklavier ligt de D telkens tussen de twee zwarte toetsen. De derde snaar van een klassieke gitaar is gestemd op de D.
Een halve noot duurt in een 4/4 maat 2 tellen (volgens het onderste cijfer). Staat er een punt achter, dan komt de helft erbij.
Op een piano met 88 toetsen is de centrale C de vierde C die je kunt tellen vanaf links gerekend. Een andere manier om deze muzieknoot te vinden is door de toetsen te tellen. Op een piano met 88 toetsen is dit de 24e witte toets van links. Op een toetsenbord met 76 toetsen is dit de 20ste witte toets.
Om de G-sleutel te tekenen begin je onderaan de notenbalk en eindig je met een krul op de 2e lijn van de notenbalk. Op deze plaats is de “G” noot gelegen. Nu weten we welke toon hoort bij de noot op die tweede lijn van de notenbalk.
De langste notenduur die in onze tijd in het algemeen gebruikt wordt is de hele noot. Vaak wordt daar een waarde van vier tellen aan toegekend als de teleenheid de kwartnoot is. In vroeger eeuwen hebben nog langere notenwaarden dan de hele noot bestaan. Een oude naam voor de hele noot is de semibrevis.
Een noot is een toon opgeschreven in het notenschrift. Alleen de stamtonen worden opgeschreven. De notennamen zijn A, B, C, D, E, F en G, dit zijn de namen van de stamtonen. De notennamen en de plek waar je deze opschrijft in het notenschrift.
Noten leren lezen kan je vergelijken met het leren van een nieuwe taal. Sommige mensen leren het snel, anderen hebben er iets meer moeite mee. Het notenschrift is een vrij eenvoudig en logisch systeem. Iedereen kan dit leren begrijpen.
De c-sleutel is een gestileerde letter C. Op de lijn die door het midden van deze sleutel loopt wordt de eengestreepte c (c´) of do genoteerd.
Een halve noot staat tot een kwartnoot als 2:1 in tijdsduur. Er passen dus twee kwartnoten in één halve noot. Er passen dus ook vier kwartnoten in een hele noot. Een kwartnoot staat tot een achtste noot als 2:1 in tijdsduur.
De C-sleutel is een teken aan het begin van de notenbalk dat de toonhoogte van de genoteerde noten bepaalt. De noot op de lijn die door het midden van de sleutel loopt is de toon c.
De bas- of F-sleutel is het teken aan het begin van de notenbalk dat bepaalt dat de noot door het tweede lijntje van boven als de toon f klinkt.
Iemand die al over een beetje kennis van de piano en muzikaliteit beschikt, kan in vier maanden piano leren spelen. Een beginner kan hetzelfde in zes maanden doen. In deze vier of zes maanden ontdekt de beginnend muzikant alleen de basis van het instrument.
Waarom heeft een piano 88 toetsen
Het aantal pianotoetsen van 88 is op te delen in 7 octaven. Hierdoor heb je voldoende bereik als pianist en is er extra ruimte voor variatie en dynamiek.
De benaming hoge c is een relatieve aanduiding. Voor een tenor is de toon c'' van het tweegestreept octaaf een hoge c, voor een sopraan is c''' (driegestreept) pas een hoge c.
De Guidonische lettergrepen zijn de oud-Latijnse benamingen van de zes tonen van het hexachord, ut-re-mi-fa-sol-la, een groep van zes opeenvolgende tonen uit de diatonische toonladder. De zes benamingen werden in de 11e eeuw bedacht door Guido van Arezzo.
Een achtste noot is de helft van een kwart noot. Er passen dus 2 achtste noten in een kwart noot, 4 achtste noten in een halve noot en 8 achtste noten in een hele noot. De nootduur van een achtste noot is een halve tel.
Hoe pas je dit dan toe? Voordat je gaat tellen kijk je naar het notenbeeld, zie je alleen maar hele-, halve- en kwart noten; dan tel je met 1, 2, 3, 4 of in een driekwartsmaat 1, 2, 3. Maar staan er in het stuk ook achtste noten dan moet je iedere tel in twee stukjes delen: 1 ne 2 je 3 je 4 re.
Als we van de achtste noot weer twee keer zo klein gaan, krijgen we een zestiende noot die maar een kwart tel lang is (er passen vier van deze noten in één tel). De zestiende noot heeft twee vlaggetjes aan de stok.