Ingebruikname van gereedschappen en machines om het produktieproces te verbeteren, inspelend op de ontwikkelingen van bedrijf en beschikbare techniek.
Indirect is de landbouwmechanisatie vaak onderwerp van studie geweest als oorzaak of gevolg van de afvloeiing uit de landbouw, en zo van de plattelandsmigratie en de hiermee verwante problemen van leefbaarheid en verstedelijking.
Landbouwmechanisatie maakt gebruik van machines. Dit zorgt er voor dat er een constante kwaliteit geleverd kan worden. De toepassing van machines zorgt er ook voor dat er meer kracht kan worden gebruikt. De kracht van een machine kan worden gemeten aan het vermogen.
Een landbouwwerktuig of landbouwmachine is een machine of instrument om handwerk in de landbouw te vervangen door mechanische systemen, met als doel de productiviteit en efficiëntie van de verschillende landbouwhandelingen te verhogen.
Het ingebruik nemen van machines wordt mechanisatie genoemd. Bij mechanisatie worden mensen vervangen door machines, maar de machines worden wel door mensen bediend. Als de bediening van de machines automatisch gebeurt, spreek je van automatisering.
Door de aanwezigheid van bedrijven in steden en de mechanisatie van de landbouw trekken mensen in toenemende mate richting de stad. Op het platteland wordt mensenwerk steeds meer overbodig door de overname van werkzaamheden door machines, terwijl in de stad juist een sterke behoefte aan arbeidskrachten is.
Door de industriële revolutie veranderde de landbouwstedelijke samenleving in een industriële samenleving. De industrialisatie maakte massaproductie mogelijk van goederen, voedsel, machines, apparaten en vervoersmiddelen. Dit zorgde ervoor dat de winning van grondstoffen en de productie van goederen gigantisch toenam.
Nederland had door de Franse Tijd een aantal koloniën verloren, waardoor de importen drastisch verminderd waren. Er was minder behoefte aan vernieuwende technieken, omdat deze niet grootschalig toegepast konden worden. Naast de overheidspolitiek speelde ook de geografische situatie een belangrijke rol.
Een revolutie of omwenteling is een plotselinge opstand van het volk die tot een blijvende politieke verandering leidt. Het is daarmee de tegenhanger van evolutie, of geleidelijke verandering. Zo worden bijvoorbeeld de gebeurtenissen in Rusland in 1917, waarbij de tsaar werd afgezet, aangeduid als revolutie.
Verstedelijking of urbanisatie is de geleidelijke uitbreiding van intensief bewoonde gebieden, als gevolg van bevolkingsgroei en veranderingen in het levenspatroon van de bevolking. De mate van verstedelijking wordt uitgedrukt in de urbanisatiegraad.
Het is een bruikbare graadmeter voor de mate van verstedelijking. De urbanisatiegraad wordt doorgaans uitgedrukt als een percentage van de totale bevolking: wanneer een regio een urbanisatiegraad heeft van 70%, woont 70% van de bevolking van die regio in stedelijk gebied.
Ontstedelijking of desurbanisatie is een ruimtelijk proces waarbij inwoners van een stedelijke omgeving vertrekken naar gebieden die verder van de agglomeratie af liggen.
Als reden kan men meerdere factoren aanwijzen; door de stijging van de welvaart konden mensen zich auto's en duurdere huizen buiten de stad veroorloven, ruimte voor een tuin, de woningkwaliteit in de steden liep achteruit of omdat bedrijven zich buiten de steden langs belangrijke verkeeraders gingen vestigen.
Na 1980 trad er re-urbanisatie op. Men zag de voordelen van de stad (opnieuw) in: nauwelijks files naar de stad toe en dicht bij voorzieningen als theater, ziekenhuis en winkelcentra. Ook de overheid gaf hier de nodige prikkels door de (binnen)steden aantrekkelijker te maken voor midden- en hogere inkomens.
Ook niet-bebouwde terreinen kunnen functioneel verstedelijkt zijn. Afgesproken is om alleen alle natuurgebieden, bosterreinen en cultuurgrond tot de niet-stedelijke functies te rekenen, ook als er delfstofwinning plaats vindt of wanneer ze een recreatieve of militaire nevenfunctie hebben.
Urbanisatie is kort gezegd eigenlijk de trek van mensen vanuit dunbevolkte gebieden (zoals dorpjes) naar dichtbevolkte gebieden (zoals steden). Suburbanisatie is dus eigenlijk de trek van dichtbevolkte gebieden naar dunbevolkte gebieden. Mensen gaan wonen op het platteland of in de gebieden rondom de stad.
Urbanisatiegraad/Verstedelijkingsgraad – percentage mensen van totale bevolking dat in steden woont. Urbanisatietempo/Verstedelijkingstempo – De jaarlijkse groei van de stedelijke bevolking.
Megasteden worden gedefinieerd als metropolen met een hoge dichtheid met een bevolking van meer dan 5 miljoen (Bronger 1996), meer dan 8 miljoen (UN 1987), of meer dan 10 miljoen inwoners (Mertins 1992).
Een agglomeratie is een stedelijk gebied van aan elkaar gegroeide dorpen en steden waarin inwoners zich gedragen alsof ze in een stad wonen.
Urbanisatietempo definities
De snelheid waarmee de urbanisatiegraad van een land jaarlijks toeneemt of afneemt. In het algemeen ligt het urbanisatietempo in de rijke ontwikkelde landen laag, terwijl het tempo in de Derde Wereldlanden erg hoog ligt.
De Amerikaanse revolutie, de Franse revolutie en de Bataafse Nederlandse revolutie zijn daar een voorbeeld van.
Andere woorden voor revolutie zijn kentering, ommekeer, omverwerping, omwenteling, opstand, politieke revolutie, totale verandering en totaverandering.
Ook met die revoluties kunnen de historici wel leven, zeker wanneer zij in hun vakbladen ruzie mogen maken over de precieze datering. Maar dan de Wetenschappelijke en Militaire Revoluties, die elk zo'n twee eeuwen duurden.