De 'bepaling van gesteldheid tijdens de handeling' zegt iets over de 'staat waarin' (de 'gesteldheid waarmee') een onderwerp of een voorwerp iets doet of iets is. Je kunt de bepaling in dat geval vaak herschrijven tot een bijzin met terwijl of toen: Ik zag de hond blaffend de hoek om komen.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
Een predicatieve bepaling, ook wel dubbelverbonden bepaling, Bepaling van gesteldheid, predicatief of praedicativum (Latijn) genoemd, is een term uit de (voornamelijk Latijnse) grammatica. De benaming 'dubbelverbonden' slaat op het feit dat de bepaling dan zowel met het werkwoord als met een naamwoord verbonden is.
Naamvallen
* Het onderwerp (O) en het naamwoordelijk deel van het gezegde (NWD) staan in de nominatief (NOM). * Het lijdend voorwerp (LV) staat in de accusatief (ACC). * Een bijvoeglijke bepaling (BVB) in de vorm van een substantief staat in de genitief (GEN).
Latijn. In het Latijn gebruikt men de ablatief (soms zesde naamval genoemd) ook na enkele voorzetsels en om in de lijdende vorm het middel, de wijze waarop en de handelende persoon uit te drukken.
Met de Digitenne DVB-T2 ontvanger, ook wel het "Digitenne kastje" of "Digitenne tuner" genoemd, geniet je van digitale tv én radio. Draadloos tv-kijken met Digitenne dankzij de DVB-T2 ontvanger. En dat niet alleen in huis, maar ook op de boot of in je vakantiehuisje binnen Nederland.
het gezegde (NWG en WWG); het lijdend voorwerp;het meewerkend voorwerp.
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet: Timo gaat morgen met zijn ploeg roeien.Het werkwoord 'roeien' zegt wat Timo dóét. Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
(3) De secretaris heeft de brief die gisteren is bezorgd, nog niet gelezen. Voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen (bijwoorden, voorzetselgroepen en bijzinnen) die zinsdeel zijn in de hoofdzin: (5) Gisteren ben ik vroeg opgestaan, maar toch kwam ik te laat op mijn werk.
Het handelend voorwerp heeft in het Nederlands de vorm van het voorzetsel door gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord. Het wordt daarom ook wel bepaling van de handelende persoon of passieve door-bepaling genoemd.
Hoe heet het zinsdeel mijn pen in 'Ik ben mijn pen kwijt'? In deze zin is mijn pen het oorzakelijk voorwerp. Het oorzakelijk voorwerp komt voor bij een klein aantal naamwoordelijke gezegdes, zoals beu zijn, bijster raken/zijn, kwijt zijn, moe worden, schuldig zijn, van plan zijn en waard zijn.
Een bepaling heeft betrekking op de zin als geheel of een zinsdeel binnen de zin en verschaft daar nadere informatie over; vandaar de naam. Datgene waar de bepaling betrekking op heeft wordt het antecedent van de bepaling genoemd.
De bijwoordelijke bepaling is in de zinsontleding een woord of woordgroep die meer informatie of een nadere omschrijving geeft over dat wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorbeelden zijn: 'Het eten is snel opgewarmd', 'Ik vertrek om 5 uur van huis' en 'Hij wacht op mij in het park'.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij. Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling.
Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen. Dat wil zeggen: ze geven daar meer informatie over. Er bestaan onder meer: bijwoorden van graad: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke.
L. een lijdend voorwerp kan een persoon, dier, plant of voorwerp zijn, omdat een lijdend voorwerp een zelfstandig naamwoord is.
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen).
Bij het ontleden is het lijdend voorwerp degene die, of hetgeen dat, het werkwoord in een zin direct ondergaat. In de zin 'hij roept de hond' ondergaat de hond bijvoorbeeld direct de werking van het werkwoord 'roepen'. Dit zinsdeel hangt in een zin samen met het onderwerp en het gezegde.
Naamvallen
* Het onderwerp (O) en het naamwoordelijk deel van het gezegde (NWD) staan in de nominatief (NOM). * Het lijdend voorwerp (LV) staat in de accusatief (ACC). * Een bijvoeglijke bepaling (BVB) in de vorm van een substantief staat in de genitief (GEN).
De term 'lijdende vorm' duidt een werkwoordelijk gezegde aan dat bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn in combinatie met een voltooid deelwoord, bijvoorbeeld De tekst wordt geschreven of De kaarten zijn geschud.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?