munt ter waarde van tweeënhalve guldenverouderd [Soldatentaal, 1914] rijksdaalder.
Een gulden was een piek, een rijksdaalder een knaak, een biljet van 10 gulden een joet en een biljet van 25 gulden was tientallen jaren een geeltje, ook al was het rood. Het 100-guldenbiljet met een vogel werd al heel snel 'snip' genoemd, naar de vogel die op het biljet was afgebeeld.
Een van de voormalige guldenmunten was de rijksdaalder. De rijksdaalder is een munt met een waarde van tweeënhalve gulden.
De rijksdaalder is ontstaan in het Nederland ten tijde van het Heilige Roomse Rijk, als muntstuk van vijftig stuivers. De rijksdaalder (2,50 gulden) werd tot en met 1966 uit zilver vervaardigd, maar bevatte net als de gulden steeds minder zilver.
Een dubbeltje is een klein voormalig Nederlands geldstuk, een munt, oorspronkelijk van zilver, met een waarde van een tiende gulden. Het muntstuk van 10 eurocent wordt ook wel een dubbeltje genoemd.
- Lammetje. Van het Hebreeuwse lamed, de letter L is dertig, en dertig stuivers is één gulden vijftig.
De oudste daalders waren zware zilveren munten van goede kwaliteit. Al in de 16de eeuw had de Nederlandse daalder een waarde van dertig stuivers, die in de waarde van 1,5 gulden tot op heden is gehandhaafd.
De waarde Nederlandse munten wordt bepaald door drie kenmerken: de kwaliteit, het soort metaal en de aantallen die ervan beschikbaar zijn. Gouden en zilveren munten hebben sowieso altijd hun edelmetaalwaarde.Zilveren dubbeltjes hebben daarom vaker een hogere waarde dan de latere nikkelen dubbeltjes.
Op een veiling van de Munten- en PostzegelOrganisatie (MPO) is een recordbedrag betaald voor een zilveren gulden uit 1867. De munt werd verkocht voor ruim honderdduizend euro. Volgens de MPO bracht een Nederlandse munt nooit eerder zoveel geld op.
Niet echt handig, want dit maakt het omrekenen van prijzen een stuk lastiger. Één munt is ongeveer €3,43.
Een ton is in het Nederlands spreektaal voor honderdduizend geldeenheden, bijvoorbeeld honderdduizend euro (€ 100.000,-).
Een joetje (of joet, joedje, juutje) is tien gulden.
Andere waren fluitje (1 cent), handje (5), deuppie (10), dubbeldeuppie (20), halfom (50), kleb (kleinste eurobiljet, 5 euro), blauwtje (20 euro), hulk (100), dubbeldekker (200) en eurotop (500).
Een meier was vroeger in de volkstaal de naam van een briefje van 100 gulden.
Ook: joetje. Informele benaming voor een bankbiljet van tien gulden. Wordt soms ook wel voor een biljet van 10 euro gebruikt. In het Hebreeuws is de letter jod (ook wel uitgesproken joed) de tiende letter van het alfabet.
Die koers is: EUR 1 = NLG 2,20371. Dus 1 gulden is ongeveer 45 eurocent waard.
In de periode 1861-1909 was er een geelkleurig bankbiljet van 25 gulden dat in de volksmond ook 'geeltje' werd genoemd. Deze benaming voor 25 gulden bleef na 1909 nog lang in gebruik, alhoewel er geen uiterlijk verband meer met het briefje was en er in 1982 zelfs een ander geelkleurig biljet in omloop kwam (50 gulden).
Ook de bijnaam rooie of rooie rug (en vandaar, enigszins vulgair, alleen rug) voor een biljet van duizend gulden vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw, toen deze biljetten een rode achterzijde hadden.
De muntjes van 2 cent uit het jaar 2000 zijn tien keer hun nominale waarde waard en die uit 2008 zijn ook bijna 50 cent waard. Wil je echt een slag slaan, dan moet je op zoek naar muntjes uit kleine landen. Een muntje van 1 cent uit Monaco, uit 2001 of 2002, is om en bij de 100 euro waard.