Niet alleen werkwoorden hebben een stam, maar bijvoorbeeld ook zelfstandige naamwoorden als landschap, peren en woninkje. De stam van een woord is het deel dat overblijft als je alle vervoegingen en verbuigingen weghaalt.
De stam van een werkwoord vind je in nagenoeg alle gevallen door van het hele werkwoord -en af te halen.Wat je na het weghalen van -en overhoudt, is de stam. De stam van worden is word, de stam van houden is houd, de stam van draaien is draai, enz.
De stam van een werkwoord is de vorm die we horen als we de infinitief uitspreken en daarbij de uitgang -en (soms -n) weglaten. Als we de stam schrijven, passen we waar nodig de regels toe voor enkele of dubbele klinker (dromen - ik droom) en enkele of dubbele medeklinker (hakken - ik hak).
Onder de 'stam' wordt de basisvorm van een werkwoord verstaan, waarvan de vervoegde vormen zijn afgeleid. De stam van het werkwoord is in de meeste gevallen gelijk aan het 'hele werkwoord' (de infinitief) minus -(e)n. De stam van lopen is loop, de stam van gaan is ga.
Je bepaalt de stam van een werkwoord door -en van het hele werkwoord af te halen. In veel gevallen is de ik-vorm gelijk aan de stam, maar niet altijd. Ga daarom nooit uit van de ik-vorm.
De stam is het hele werkwoord zonder -en: zwemmen → zwemm. De stam is vaak hetzelfde als de ik-vorm.
Als we de regel van 't kofschip op beloven toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd. De stam is immers [beloov]. Het voltooid deelwoord van beloven is beloofd, maar de persoonsvorm van de tweede en derde persoon enkelvoud is belooft.
De stam van een werkwoord is het hele werkwoord zonder –en. Bijvoorbeeld: 'werken' wordt 'werk' en 'bestellen' wordt 'bestel'. De eerste tijdsvorm is de tegenwoordige tijd.
Wat we dan moeten doen is kijken wat de stam is van beleven. “Ik beleef” eindigt niet op een d of een t, maar op een f, dus dan krijgen we deze stap. Wat we dan moeten doen, is het hele werkwoord pakken, dus “beleven” en daar en vanaf halen zo krijg je belev met een v.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz.
Als er een hoofdpersoon "ik" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord. Als er een hoofdpersoon "je/jij" achter het werkwoord staat, dan gebruik je de ik-vorm van het werkwoord.
De stam van gaan is ga.
De stammen worden gekenmerkt door een letter.Dit is de letter waarop de stam van het werkwoord eindigt. Je verbuigt werkwoorden door de stam te nemen en er een uitgang aan toe te voegen. Je hebt de a-stam, met bijvoorbeeld het werkwoord vocare.
De stam van werken is werk. De stam van praten is praat. De stam van gaan is ga.
De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n.
De uitgangen van zwakke werkwoorden zijn het gemakkelijkst te onthouden aan de hand van een voorbeeld, zoals het werkwoord wohnen (wonen). De stam van dit werkwoord is wohn-. Vervolgens wordt de gewenste uitgang erachter geplakt.
Bezoekers die (goed) hebben gedoucht (en schone badkleding aan hebben), zorgen ervoor dat het zwembadwater schoner blijft en daarmee makkelijker te desinfecteren, met minder chemicaliën en prettiger om in te zwemmen. Ook zal er minder afvalwater ontstaan en dus minder vers water gesuppleerd moeten worden.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Een infinitief is het hele werkwoord zoals je het in het woordenboek vindt. Er is nog niets mee gebeurd. De meeste infinitieven eindigen op -en; sommige eindigen op -n. Het kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt.
Als de stam van een werkwoord eindigt op [v] of [z] (zoals [beloov] en [suiz]), schrijven we f of s aan het einde van die stam (bijvoorbeeld beloof, verhuis) en in de meeste vervoegde vormen, bijvoorbeeld: (jij/hij) belooft, (jij/hij) omhelsde, (jij/hij) suisde.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).