Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
In de simple present begint een vraag vaak met do of does.Bij he, she en it gebruik je does.Bij I, you, we en they gebruik je do.Na do of does volgt altijd het hele werkwoord.
Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.
De present simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld 'ik tover'. Die tijd heeft bijna altijd eenvoudigweg dezelfde vorm als de infinitief, behalve bij de derde persoon enkelvoud (he/she/it), waar er een -s wordt toegevoegd.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden.We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
De Present Continuous bestaat uit twee delen: een vorm van 'to be' (am/is/are) + een werkwoord met –ing erachter. De Present Continuous van 'to play' is dus: I am / He is / We are playing. Let op! In sommige gevallen moet je er een letter afhalen (bijv. have 𡪠having) of extra bij doen (bijv.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “I went to the stores yesterday.”. Je bent in dat geval gisteren naar de winkel gegaan en die activiteit is ook gisteren afgelopen. In dat geval gebruik je dus de past simple.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die:iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.”
De present simple is de onvoltooid tegenwoordige tijd in het Nederlands en wordt gebruikt om een feit, een gewoonte of een regelmatig weerkerende handeling weer te geven. Vorm: het hele werkwoord. Bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it, wordt er een -s aan toegevoegd.
A1+ Je maakt een zin in de Present Simple ontkennend door does not (na he, she of it) of do not (na alle andere persoonlijk voornaamwoorden) tussen het onderwerp en het hoofdwerkwoord te zetten.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 𡪠worked.
De present simple is een werkwoordstijd in het Engels die wordt gebruikt om te spreken over feiten, gewoontes en gebeurtenissen die regelmatig voorkomen of gepland zijn in de toekomst. In het Nederlands staat de present simple bekend als de onvoltooid tegenwoordige tijd.
Let op Voor ontkennende constructies in de present simple gebruik je de infinitief, ongeacht het onderwerp. Zo krijgt de derde persoon enkelvoud ook geen “s” meer, omdat de “do” of “does” van de ontkenning de persoonsvorm is. The clock doesn't works. The clock doesn't work.
Past simple: I worked at the office yesterday.She worked on her project all weekend.They worked on the farm for many years.
De past perfect wordt gebruikt om aan te geven dat een gebeurtenis plaatsvond voor een andere gebeurtenis. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Ik ben weggelopen nadat ik mijn dansles had gemist. Had gemist zou dan in de past perfect komen te staan. De past perfect komt vaak in combinatie met de past simple voor.
have is voor ik, jij wij zij julllie (zijn) has is voor hij zij en het have: we have to go. has: He has to go.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
De verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past simple.
Om de negative van de simple past te vormen, neem je je personal pronoun of persoonlijk voornaamwoord + de simple past van het werkwoord 'to do' en dat is 'did' + het woord 'not' + de bare infinitive (naakte infinitief, dat is het werkwoord zonder -ing op het einde).
Je moet altijd voor de Present perfect kiezen als de tijd van een handeling niet belangrijk of niet gespecificeerd is. Je moet altijd de Simple past kiezen als de bijzonderheden over de tijd of de plaats waarop een handeling plaatsvond gegeven zijn of verzocht worden.
De past simple is de meeste simpele vorm en de past continuous gebruik je als wilt aangeven dat je iets in het verleden een tijdje deed. Signaalwoorden voor de past simple zijn bijvoorbeeld: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.
De basisregel voor het schrijven van de present perfect is: have / has + voltooid deelwoord. to play : I have played football for three years. to see: I have seen this movie six times already.