De imparfait wordt gevormd door -ons (aan het einde van een werkwoord dat in de “nous vorm” en in de onvoltooid tegenwoordige tijd is vervoegd) weg te laten en de volgende vervoegingen te gebruiken: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
Wanneer gebruik je wat? De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'.
De imparfait wordt gevormd door de eerste persoon meervoudsvorm van het werkwoord te nemen (d.w.z. de nous-vorm) en de -ons-uitgang te verwijderen, en vervolgens de imparfait-uitgangen toe te voegen, namelijk -ais, -ais, -ait, -ions, -iez en -aient . Als het werkwoord onregelmatig is in de tegenwoordige tijd, zal het de onregelmatige stam in de imparfait behouden.
De passé simple is het tegenovergestelde van de imparfait waarmee het vaak gebruikt wordt. Het drukt een plotselinge gebeurtenis uit, die plaatsvindt tijdens het verhaal dat in de imparfait staat. Voorbeeld: La fête battait son plein lorsqu'un orage éclata. (Het feest was in volle gang toen er een onweer losbarstte.)
Hoe vervoeg je aller in de imparfait? De imparfait (onvolmaakte) tijd is een verleden tijd die betrekking heeft op een voortdurende toestand of actie. Aller wordt als volgt in de imparfait geconjugeerd: j'allais, tu allais, il/elle/on allait, nous aliens, vous alliez en ils/elles allaient .
Ten slotte wordt de imparfait gebruikt om een achtergrond te schetsen of een context uit het verleden te beschrijven, terwijl de passé simple duidelijk wordt gebruikt om te vertellen over handelingen die zich in die achtergrond hebben voorgedaan .
De imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op -IR (finir voltooien, sortir uitgaan et cetera) en de meeste werkwoorden eindigend op -RE (prendre nemen, faire doen/maken, dire zeggen) als volgt vervoegd: -is, -is, -it, -îmes, -îtes, -irent.
De imparfait stam van être moet je simpelweg weten. Het is: “ét-“. Dan word ik was: j'étais. En wij waren: nous étions.
Om de passé composé te vervoegen gebruiken we de tegenwoordige tijd van avoir of être als hulpwerkwoord, gevolgd door het voltooid deelwoord (participe passé) van het hoofdwerkwoord . In ontkennende zinnen komt het voltooid deelwoord na het tweede deel van de ontkenning (pas). Voorbeeld: J'ai rigolé.
Om de impératif présent of de bevelende wijze te vormen, heb je de indicatif présent nodig. Er bestaan 3 vormen: een bevel gericht aan 1 persoon, gericht aan meerdere personen en de 'laten we' - vorm. Voor de eerste gebruik je de je-vorm, voor de tweede de vous-vorm en voor de laatste de nous-vorm.
Er zijn echter enkele onregelmatigheden. Bijvoorbeeld, werkwoorden zoals "être" (zijn) hebben onregelmatige stammen in de imparfait: j'étais, tu étais, il/elle/on était, nous étions, vous étiez, ils/elles étaient.
In het Frans worden veel verschillende werkwoordstijden gebruikt, zoals de présent en de passé composé. Ook de passé simple is hier een van. Vaak gebruik je voor de verleden tijd de passé composé of de imparfait, maar de passé simple is nog een tijd die je in het Frans kan gebruiken voor de verleden tijd.
Je gebruikt de imparfait om een gebeurtenis of situatie uit het verleden te verwoorden. Gewoonte: Tous les jours, j'achetais une mangue. Beschrijving: Le portrait de Mona Lisa me semblait petit.
We richten ons op de meest voorkomende Franse werkwoorden en hun vervoegingen in vier tijden: présent (tegenwoordige tijd), passé composé (voltooid tegenwoordige tijd), imparfait (onvoltooid verleden tijd) en futur simple (toekomende tijd).
In het Nederlands betekent plus-que-parfait 'voltooid verleden tijd'. Denk bijvoorbeeld aan zinnen zoals: 'ik had gegeten'. De plus-que-parfait werkt precies hetzelfde in het Frans: hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait + het voltooid deelwoord.
Voordat we naar de details van deze tijden gaan kijken, leggen we ze op een eenvoudige manier uit: Passé composé wordt gebruikt voor specifieke, voltooide acties.Imparfait zet de scène neer of beschrijft voortdurende toestanden in het verleden .
De passé composé met als hulpwerkwoord avoir (hebben).
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) wordt altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: J'ai mangé.
Eenvoudige toekomstige Aller-vervoeging
Het vervoegen van de simple future vorm van aller volgt een meer regelmatige structuur. Je moet de werkwoordstam " ir " gebruiken en dan gewoon de vervoegde uitgangen toevoegen. De simple future wordt gebruikt om te praten over dingen die op een bepaald moment in de toekomst zullen gebeuren.