De Genitiv drukt bezit uit.Je vertaalt hem dus met 'van'. Als het zelfstandig naamwoord mannelijk of onzijdig is, eindigt de Genitiv op -s (als 2 lettergrepen) of op -es (als 1 lettergreep).
'Rustwerkwoorden': sitzen, stehen, wohnen, sein e.d. gaan met de 3e naamval. 'Bewegingswerkwoorden': laufen, sich stellen e.d. meestal de 4e naamval.
Als er geen sprake is van een tijdstip, je ergens bevinden of iets dat in beweging is of zich verplaatst dan kun je de 7/2 regel toepassen. Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
– Achter de werkwoorden: helfen, gratulieren, glauben, gelingen, volgen, danken en begegnen komt altijd Dativ. – Achter de voorzetsels: aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer komt altijd Dativ. Akkusativ is de vierde naamval. Je gebruikt het voor het lijdend voorwerp.
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken.
Vaak drukt de genitivus een bezit uit. Je mag het dan vertalen met 'van …'. Uit de verzameling van leerlingen wordt een deel aangewezen. Het woord 'leerlingen' is hier het geheel – en dus het staat in de genitivus partitivus.
De Duitse naamvallen kunnen door drie factoren bepaald worden: door de grammaticale functie van het zinsdeel (ontleden) - onderwerp en naamwoordelijk deel = eerste naamval (Nominativ); lijdend voorwerp en tijdsbepaling zonder voorzetsel = vierde naamval (Akkusativ); meewerkend voorwerp = derde naamval (Dativ) ...
Genitief - bezit
De tweede naamval of de genitief gebruiken we om een bezitsrelatie aan te duiden. De tweede zin van onze pinguïn vertaalden we als volgt: Das Fell des Pinguins ist weich = De vacht VAN DE pinguïn is zacht. 'Van de' wordt in het Duits dus de genitiefvorm 'des'.
De Nominativ is het 'onderwerp' in het Nederlands. Deze kun je in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm? De Akkusativ is het 'lijdend voorwerp' in het Nederlands.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
De eerste naamval komt het meest voor in het Duits. Hij is ook het makkelijkst. Je gebruikt de nominativ in zinnen voor het onderwerp en na de koppelwerkwoorden 'sein', 'werden' en 'bleiben'. Voorbeeld: De man lacht.
Vierde naamval
Leren en kennen dus: bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang. Na deze voorzetsels is het altijd Akkusativ.
der Sonntag (= de zondag) - De namen van de maanden, bijv. der März (= maart) - De namen van de jaargetijden, bijv. der Frühling (= de lente) - De windrichtingen, bijv. der Norden (= het noorden) - Namen van automerken, bijv.
Bij het-woorden die een persoon aanduiden, worden meestal mannelijke voornaamwoorden (hij, zijn) gebruikt om naar mannen te verwijzen en vrouwelijke voornaamwoorden (zij/ze en haar) om naar vrouwen te verwijzen. Soms is ook die (of deze) mogelijk.
Om mannelijke woordjes in het Duitse meervoud te zetten, plaats je een umlaut op de a, o of u en zet je '-e' achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Der Stein => die Steine; Der Baum => die Bäume; der Arzt => die Ärzte; der Zug => die Züge.