De eerste naamval wordt ook wel de nominatief genoemd en is de meest voorkomende naamval in het Duits. Dat komt omdat iedere zin een onderwerp heeft en het onderwerp altijd in de nominatief staat. Afhankelijk van het geslacht is het passende lidwoord der, die of das. In geval van meervoud is het lidwoord die.
Iedere Duitse zin heeft een onderwerp. Vandaar dat de eerste naamval het vaakst voorkomt. Het onderwerp van een zin staat altijd in de nominatief, zoals de eerste naamval ook wel genoemd wordt. Je vindt dit zinsdeel door de vraag 'wie of wat + gezegde?
De eerste naamval is de meest voorkomende en meest gemakkelijke naamval. De eerste naamval wordt gebruikt voor het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde na de koppelwerkwoorden 'sein' (zijn), 'werden' (worden) en 'bleiben' (blijven). Alle Duitse woorden hebben een geslacht (m, v of o).
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
Achter 'es gibt' komt een akkusativ, terwijl achter 'es ist' een nominativ komt te staan. 'Gibt' is een werkwoord met een vaste naamval. Het gebruikt altijd de akkusativ bij het volgende woord!
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld.
Het Midden-Nederlands kende nog een systeem met vier naamvallen: de nominativus, genitivus, dativus en accusativus. De naamvallen zijn vooral terug te vinden in vaste uitdrukking zoals 'in de loop der jaren', 'ten harte' of 'in feite'.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz. staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
Het Turks heeft twee naamvallen meer dan het Nederlands, namelijk één die plaats en tijd aanduidt, en één die oorsprong aangeeft.
Het Nederlands wordt met het Duits, Engels, Zweeds en Deens gerekend tot de Germaanse talen. De onderlinge verstaanbaarheid tussen deze talen verschilt. Deens en Zweeds zijn onderling het meest verstaanbaar, maar ook Nederlands en Duits zijn over en weer verstaanbaar.
Nederlands is geen makkelijke taal om te leren maar zeker niet de moeilijkste. Het ligt er aan welke talen je als spreekt, iemand die Engels spreekt zou niet zo'n moeite hebben met Nederlands, maar als je bijvoorbeeld alleen Japans spreekt dan wordt het al een stuk lastiger.
Als het hierbij ook niet gaat om een tijdsbepaling (wanneer?), dan moet je na het keuzevoorzetsel de derde naamval gebruiken bij de voorzetsels an , hinter , neben , in, unter , vor en zwischen .Bij de voorzetsels auf en über gebruik je dan in dit geval de vierde naamval.
auf en über (in de betekenis 'over'): vrijwel altijd 4e naamval. alle andere voorzetsels uit deze categorie: 3e naamval.
Als er geen sprake is van een tijdstip, je ergens bevinden of iets dat in beweging is of zich verplaatst dan kun je de 7/2 regel toepassen. Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
Het hedendaagse Russisch kent zes naamvallen: nominatief, genitief, datief, accusatief, instrumentalis en prepositionalis/locatief. Het Russisch kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, die in de regel morfologisch gemarkeerd zijn.