De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt: Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
Wat is de vierde naamval? De vierde naamval heeft betrekking op het lijdend voorwerp. Deze naamval wordt ook wel de accusatief genoemd en is de op één na meest voorkomende naamval. Dat komt omdat het onderwerp in de meeste zinnen is gelinkt aan een lijdend voorwerp.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
De vierde naamval: Accusatief - lijdend voorwerp
De vierde naamval (accusatief) gebruik je voor het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp. We passen het direct toe in de vierde zin: Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.
De vierde naamval lijkt veel op de eerste naamval, maar er zijn wel degelijk verschillen. Zo wordt de vierde naamval (accusatief) gebruikt voor het lijdend voorwerp en de eerste naamval voor het onderwerp. Dit valt je snel genoeg op als je naar de voorzetsels kijkt die in beide naamvallen gebruikt worden.
Is je woord het onderwerp van de zin? Dan is het de 1e naamval de je nodig hebt. Voor bezit gebruik je de 2e naamval. Voor meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp gebruik dus de 3e en respectievelijk 4e naamval.
Samenvattend: De datief of derde naamval gebruik je voor het meewerkend voorwerp in een zin. De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde? De datief volgt dwingend na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer.
De eerste naamval gebruik je voor het onderwerp, de tweede naamval om een bezitsrelatie aan te duiden, de derde naamval voor het meewerkend voorwerp en de vierde naamval voor het lijdend voorwerp.
De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt: Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um.Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
Wie dacht dat het Duits een moeilijke taal was vanwege alle naamvallen, zou eens naar Dagestan in de Kaukasus moeten gaan. Daar wordt het Tabassaran gesproken, een taal met maar liefst 48 naamvallen - de meeste ter wereld.
Veelgestelde vragen over de Duitse naamvallen
Ze kunnen bijvoorbeeld het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp van een zin uitdrukken. In de Duitse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief).
Het hedendaagse Russisch kent zes naamvallen: nominatief, genitief, datief, accusatief, instrumentalis en prepositionalis/locatief. Het Russisch kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig, die in de regel morfologisch gemarkeerd zijn.
Na 'es gibt' komt altijd akkusativ. Verder gebruik je 'es gibt' bij algemene uitspraken. Bijvoorbeeld: 'Es gibt schönes Wetter'; 'Es gibt hier viele Autos'; 'Es gibt keine Pinguine in Simbabwe', etc.
uitdrukt, dan volgt de vierde naamval. Indien het werkwoord + keuzevoorzetsel geen van deze uitdrukt, dan geldt de 7/2 regel: an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen krijgen de derde naamval en auf en über krijgen de vierde naamval.
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
Eerste naamval = het onderwerp Vormen: Ik: ich Jij: du Hij: er Zij: sie Het: es Men: man Wij: wir Jullie: ihr Zij: sie U: Sie Wie: wer Wat: was De lidwoorden veranderen in de eerste naamval. Je kijkt of het zelfstandig naamwoord waar het lidwoord bij hoort mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
Wat is de derde naamval? (datief) De derde naamval gebruik je voor zinsdelen die het meewerkend voorwerp zijn. Deze naamval wordt ook wel de datief genoemd. In het Nederlands kun je voor een meewerkend voorwerp meestal 'aan' of 'voor' zetten (voorbeeld: opa geeft een zakje snoep aan zijn kleinkind).
Naamvallen zijn de verschillende vormen die woorden aannemen, afhankelijk van hun functie in de zin. Naamvallen komen voor bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, telwoorden en voornaamwoorden. In het hedendaagse Nederlands zijn de meeste naamvalsonderscheidingen verdwenen.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz.staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken. Is dat het geval, dan heb je te maken met een meewerkend voorwerp!
Andere woorden met de vierde naamval
Niet alleen na de voorzetsels durch, für, ohne, um, gegen, (bis, entlang) staat in het Duits altijd de 4e naamval, ook na de woorden: fragen (vragen in de zin van een vraag stellen) bitten (vragen in de zin van verzoeken/om iets vragen)
(Vor heeft hier de 3e naamval, want het drukt samen met het werkwoord stehen een toestand van rust uit). "Er stellt sich vor+4 das Fenster" (Nederlands: "Hij gaat voor het raam staan.") Vor drukt in combinatie met het werkwoord sich stellen (gaan staan) een beweging uit. Daarom staat das Fenster hier in de 4e naamval.