'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken. Is dat het geval, dan heb je te maken met een meewerkend voorwerp!
'Rustwerkwoorden': sitzen, stehen, wohnen, sein e.d. gaan met de 3e naamval. 'Bewegingswerkwoorden': laufen, sich stellen e.d. meestal de 4e naamval.
De derde naamval is echter een gecompliceerdere naamval door zijn vele uitzonderingen. De derde naamval wordt gebruikt: Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor). Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
De Duitse naamvallen kunnen door drie factoren bepaald worden: door de grammaticale functie van het zinsdeel (ontleden) - onderwerp en naamwoordelijk deel = eerste naamval (Nominativ); lijdend voorwerp en tijdsbepaling zonder voorzetsel = vierde naamval (Akkusativ); meewerkend voorwerp = derde naamval (Dativ) ...
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
4. De vierde naamval: Accusatief - lijdend voorwerp. De vierde naamval (accusatief) gebruik je voor het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp. We passen het direct toe in de vierde zin: Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
Er zijn nog twee handige regels waaraan je kunt zien of iets Akkusativ moet zijn: – Achter de werkwoorden: es gibt, fragen en bitten komt altijd Akkusativ. – Achter de voorzetsels: bis, durch, entlang, für, gegen, ohne en um komt altijd Akkusativ.
De tweede naamval: Genitiv
Genitiv gebruik je als iemand iets bezit of als iets bij iets anders hoort. In het nederlands zeggen we dan vaak 'van mijn', 'van de', 'van een', etc. In het Duits verdwijnt het woordje 'van' en wordt het lidwoord anders.
naamval → Kasus, Fall, Elativ.
Bij mannelijke woorden verandert het lidwoord in de 4e naamval wel: der Mann - den Mann.
Hij lijkt op de eerste naamval maar je herkent de akkusativ snel aan de voorzetsels die ervoor staan. Voorbeeld: Ik ken de man niet. In deze zin is de man lijdend voorwerp. Je gebruikt dus de vierde naamval in de mannelijke vorm.
De 7/2 regel
Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
In het Nederlands kan je de der-groep het beste zien als 'de/het'. De ein-groep is in het Nederlands 'een'. Wanneer je in het Nederlands dus 'de' of 'het' gebruikt, gebruik je in het Duits de der-groep. En gebruik je in het Nederlands 'een', dan kies je voor de ein-groep.
Wie dacht dat het Duits een moeilijke taal was vanwege alle naamvallen, zou eens naar Dagestan in de Kaukasus moeten gaan. Daar wordt het Tabassaran gesproken, een taal met maar liefst 48 naamvallen - de meeste ter wereld. Het is een van de vier talen die Guinness world records 1997 "het meest ingewikkeld" noemt.