Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%. We zien dat we niet meer met breuken, maar met percentages als 50, 25, 10, dus gehele getallen werken.
1/4 deel = 25 % 1/2 deel = 50 % 3/4 deel = 75 % 1 geheel = 100 %
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij. Handig om deze gegevens bij elkaar op een overzichtskaart te hebben!
Zo'n 100e deel heet een procent, aangeduid met %. De helft, 1/2, is dus 50%. Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%.
1 decimaal is op 1 getal achter de komma, bij twee logischerwijs maar twee getallen.
Daarom heet 0:0 een onbepaaldheid, je kan het niet berekenen, enkel benaderen, maar zelfs dan hangt het resultaat af van de situatie, en kan dat resultaat om het even wat zijn. Kort gezegd: 0:0 bestaat niet.
Visuele uitleg van de begrippen een derde en een kwart.
Je verdeelt één pannekoek onder drie kinderen. Elk kind krijgt dan een derde pannekoek want één gedeeld door drie is gelijk aan een derde; 1 : 3 = 1/3.
Gewoon standaard 1:50 doen. Dat is 20ml olie per 1 liter benzine. Oftewel 100ml olie per 5 liter benzine.
1:50 staat voor 1 liter olie op 50 liter benzine. Neem je een Jerrycan van bijvoorbeeld 5 liter, dan doe je er 0,1 liter (=100cc of ook wel 100ml) olie bij. Voor standaard brommers is half synthetische olie prima.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
Als je 1/3 door 2 deelt, dan krijg je een stuk dat 6 keer in de hele taart past. 1/3 : 2 is dus 1/6.
Het gaat om een deling waarbij de deler het getal nul is. Bij het gewone rekenen kan geen zinnige betekenis gegeven worden aan het resultaat van een deling door nul. Een ezelsbruggetje om te onthouden dat de bewerking niet mag is "delen door nul is flauwekul".
De Europese munteenheid is de euro, met een kleine letter. In de constructie 'een bedrag in ...' heeft het meervoud de voorkeur: 'een bedrag in euro's'.
Delen door 1/2 betekent vragen "Hoe vaak past 1/2 in je getal?". Dat is 2x het getal. Met andere breuken werkt het net zo. Delen door 2/3 is hetzelfde als vermenigvuldigen met 3/2.
Vuistregels. Als je wilt afronden op n decimalen, moet je kijken naar het eerstvolgende decimaal (n + 1). Als dit getal een 4 of lager is, rond je af naar beneden. Als dit getal een 5 of hoger is, rond je af naar boven.
Je kijkt naar het eerste cijfer dat je niet meer laat staan:
- Is dit cijfer een 1, 2, 3 of 4 dan verandert er niets. Je rondt naar beneden af. - Is dit cijfer een 5, 6, 7, 8 of 9 dan verhoog je het laatste cijfer dat je laat staan met 1.
Met behulp van een knop: Selecteer de cellen die u wilt opmaken. Klik op het tabblad Start op Decimaal verhogen of Decimaal verlagen om na het decimaalteken meer of minder cijfers weer te geven.
Heb je een totaal van 275 euro, dan is dat 100% en is 27,50 euro 10 procent berekenen van dat bedrag. Heb je in totaal maar 3 euro, dan is dat óók 100% en is 10% daarvan maar 30 eurocent. Een procent, aangeduid door het procentteken %, is een honderdste deel.
Tien procent is een tiende van 100%. Om 10% uit te rekenen, deel je door tien. Dus 10% van 20 minipizza's, is 2 minipizza's.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.