Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Verwijs je naar een de-woord of een meervoud, dan is deze of die juist. Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds, dan is dit of dat juist.
(En: De meisjes die …) Over het algemeen geldt dat het betrekkelijk voornaamwoord die naar de-woorden verwijst en dat naar het-woorden. EZELSBRUGGETJE: Een slim trucje is om te kijken of de laatste letters overeenkomen: het meisje dat, de jongen die.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
De eilanden: TVTAS
Het ezelsbruggetje 'TVTAS' is al zo oud als de eilanden zelf. Dit denkbeeldige woord staat voor de eerste vijf beginletters van de Waddeneilanden: Texel. Vlieland.
Geheugensteuntjes, zoals ezelsbruggetjes, helpen je om informatie beter te onthouden. Ze werken doordat je nieuwe informatie koppelt aan kennis die al in je geheugen ligt opgeslagen. Vaak onthoud je ze beter als je ze zelf bedenkt, maar er bestaan ook al goede bekende ezelsbruggetjes.
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”. “Deskresearch” is mannelijk (m) en “originaliteit” is vrouwelijk (v). Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord. Er zijn ook woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, zoals “vlag”.
Wat of dat
Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden (dit boek, dat boek). Als ze contrasterend worden gebruikt, wijst dit een persoon of zaak aan die dichtbij is, terwijl dat een persoon of zaak aanwijst die verderaf is. Dit kastje verven we wit, dat bankje verven we blauw.
Je gebruikt meestal wat als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste).
Zowel alles wat als alles dat is correct. Veel taalgebruikers hebben in combinatie met alles en al een voorkeur voor wat. Dat is alles wat / dat ik voor jou kan doen. Dat is al wat / dat er is.
Welk en welke worden gewoonlijk met een zelfstandig naamwoord gecombineerd: na welk volgt een het-woord; na welke een de-woord of een meervoudig woord. Op wat volgt geen zelfstandig naamwoord.
Als je links en rechts niet uit elkaar kunt houden, gebruik dan je handen. Doe je wijsvinger omhoog en steek je duim uit. Kijk dan bij welke hand de vingers een L aangeeft, die kant is LINKS. De andere is rechts.
Het aantal dagen in een maand
Maak een vuist van uw linkerhand en begin met uw rechterwijsvinger te tellen op de knokkel van de linkerpink. We tellen zowel de knokkels als de dalletjes ertussen. Zo tellen we januari (knokkel), februari (dal), maart (knokkel), april (dal), mei (knokkel), juni (dal) en juli (knokkel).
Acht planeten draaien rondjes rond de zon. Je kan hun volgorde onthouden met het ezelsbruggetje 'Maak Van Acht Meter Japanse Stof Uw Nachthemd'. Mercurius is de eerste planeet die je tegenkomt als je vanaf de zon vertrekt.
Als je grappige verhaaltjes maakt of ezelbruggetjes, helpt dat ook. Probeer eens topo crea uit. Een aantal ezelsbruggetjes voor topo kun je ook bij de schatkaart vinden. Moet je landen met hoofdsteden kennen, probeer dan eens of landentopo wat voor je is.
Het bekendste ezelsbruggetje om de volgorde van de Waddeneilanden te onthouden is wel 'TV-TAS'.
Bewoond. De grote, bewoonde eilanden van Zeeland zijn allen met het vasteland verbonden. Walcheren en Zuid-Beveland vormen door successievelijke landaanwinning in feite samen een groot schiereiland. Ook Tholen en Sint-Philipsland zijn als schiereilanden te beschouwen.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
Het kan een persoonlijk voornaamwoord zijn, maar ook een lidwoord of een onbepaald voornaamwoord.
Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand. Je kunt het voor een zelfstandig naamwoord zetten. Als je verwijst naar een het-woord gebruik je dit, dat of zulk. Verwijs je naar een de-woord, dan gebruik je deze, die of zulke.