Mensen in de tijd van de prehistorie droegen kleding van dierenhuid, bont en plantaardig materiaal. Eerst moest de dierenhuid schoon gemaakt worden. Dat werd gedaan met schrabbers van bot of steen. Met de pezen werd het door de huid gedaan.
In deze tijd droegen vrouwen lange kokerjurken of rokken van wol, mannen liepen in wollen broeken en tunieken.Tegen de kou droeg men mantels van schapenvellen of van wol.Aan de voeten droeg men leren schoenen.
Mensen gebruikten boomschors, bladeren en dierenhuiden als primitieve vorm van kleding.
De mannen droegen een tuniek tot boven hun knie, met daaronder een middeleeuwse maillot of beenkappen. Over hun hoofd droegen zij een capuchon, die hun beschermde tegen wind en regen. Vrouwen droegen een lange jurk. De kinderen droegen dezelfde kleding als hun ouders.
Lendendoeken, gemaakt van dierenhuiden of linnen gemaakt van vlasplantvezels , waren populair in alle klimaten. Ze boden bescherming voor de liesstreek en konden alleen of onder andere kledingstukken worden gedragen. Tunieken, van dierenhuid of linnen, waren ook populair en boden bedekking voor de bovenkant van het lichaam.
Er werden tulbanden gedragen en een lange mantel over de linkerschouder werd gedragen door mensen van hoge sociale rang. De normale kleding van de vrouwen in die tijd was een rok tot aan de knie, waarbij de taille bloot was, en katoenen hoofddeksels. Sieraden waren erg populair en mannen droegen hun haar in verschillende stijlen met bijgesneden baarden.
Al 200.000 jaar begonnen de verre voorouders van de moderne mens kleding, te dragen. In het begin waren deze kleren niets meer dan een bescherming tegen omgevingsinvloeden zoals regen of kou. In de ijstijd (ongeveer 130.000 jaar geleden) gebruikte de mens dierenhuiden, bont en plantaardig materiaal als kleding.
Boerenkleding
Boerenmannen droegen kousen of tunieken, terwijl vrouwen lange gewaden droegen met mouwloze tunieken en kappen om hun haar te bedekken. Schapenvachten en wollen mutsen en wanten werden in de winter gedragen ter bescherming tegen de kou en regen. Leren laarzen werden bedekt met houten patenen om de voeten droog te houden.
De vrouwen droegen een tuniek of blouse met korte mouwen, een knielange rok gemaakt van koorden of wol of een lange rok. Op het hoofd droeg de vrouw een haarnetje gemaakt van sprang. Aan de voeten droegen de vrouwen sokken en schoenen.
Basiskledingstukken bestonden nu uit de smock, de kousen, de kirtle, de japon, de riem, de overjas, de gordel, de cape, de kap en de muts. Rijkere vrouwen gebruikten stoffen en materialen zoals zijde en fijn linnen; de lagere klassen gebruikten wol en grover linnen.
Oorsprong van kleding
Uit een onderzoek uit 2010, gepubliceerd in Molecular Biology and Evolution, blijkt dat het dragen van kleding ergens tussen 83.000 en 170.000 jaar geleden begon. Dit blijkt uit een genetische analyse die aangeeft wanneer kledingluizen zich afsplitsten van hun voorouders, de hoofdluizen.
Toen de eerste mensen ongeveer 45.000 jaar geleden naar noordelijke klimaten migreerden, bedachten ze rudimentaire kleding om zichzelf te beschermen tegen de kou. Ze hulden zichzelf in loszittende huiden die ook dienstdeden als slaapzakken, draagzakken en handbescherming voor het beitelen van steen.
De allervroegste voorouders van de mens aten waarschijnlijk alleen planten. Net als de planteneters die er vandaag de dag rondlopen hadden ze grote, brede kaken. Dat begon te veranderen toen de eerste oermens met het predikaat homo – homo habilis – ten tonele verscheen.
Een linnen hemd dat werd gevonden in een Egyptisch graf is meer dan 5000 jaar oud en daarmee het oudste geweven kledingstuk dat tot nu toe is ontdekt. Het prachtig genaaide en geplooide hemd is een bewijs van de complexiteit en de welvaart van de oude beschaving die het voortbracht.
In de Middeleeuwen deden schoenlappers dat. Van sommige modellen is meteen duidelijk dat ze tijdloos zijn, zoals de 'ballerina'. Dit 15de -eeuwse model zien we ook nu nog terug. Veel modellen, zoals de lage instapschoen, waren lang in de mode en worden in heel Noordwest-Europa gevonden.
Mensen in de tijd van de prehistorie droegen kleding van dierenhuid, bont en plantaardig materiaal. Eerst moest de dierenhuid schoon gemaakt worden. Dat werd gedaan met schrabbers van bot of steen. Met de pezen werd het door de huid gedaan.
Vroege mensen gebruikten waarschijnlijk dierenhuiden om jassen en (mogelijk) broeken te maken. Dierenhuiden vergaan heel snel. De mensen in kwestie die als eerste kleding droegen, deden dat minstens 100.000 jaar geleden. Een leren jas zou niet zo lang meegaan.
Uit grootschalig (archeologisch) skeletonderzoek van de Universiteit van Cambridge, blijkt dat gezondheid van de mensen in West-Europa - en dus ook Nederland en Utrecht - door de tijd heen fluctueert. Zo waren mensen tussen het jaar 800 en 1000 veel gezonder dan omstreeks 1800.
In de prehistorie leefden de mensen in tentenkampen van een aantal tenten bij elkaar of in grotten. Zij waren verzamelaars en jagers. Zo'n driekwart van het voedsel werd verzameld (bessen, noten, zaden, knollen), een kwart was afkomstig van de jacht. Dit deden ze voor het vlees en de huid.
Wat is de dresscode? De dresscode voor onze kastelen is casual – kom gerust om te feesten, vechten en plezier te maken! Omdat onze kastelen binnen zijn en klimaatbeheerst, geven sommige gasten er de voorkeur aan om een lichte trui of jas mee te nemen.
Eenvoudige tinten grijsbruin, geel en groen werden gemaakt van natuurlijke kleurstoffen die afkomstig waren van groenten en planten. Dus de kleding die door de gewone mensen werd gedragen, was meestal grijs, bruin, geel en gedempt blauw . Fruit zoals bramen konden diepere kleurstoffen leveren, maar het was moeilijk om het in grove wollen stoffen te verwerken.
Het lijfje, dat tot aan de heupen reikte, was getailleerd als de tuniek van de mannen, en een soortgelijke zware riem omsloot de heupen. Onder de heupen was de rok geplooid, heel wijd en lang. De mouwen leken op die van mannen. Een andere jurk, een sideless surcoat genaamd, werd vaak erboven gedragen.
De vrouwen droegen ruim geplooide lange jurken die om het middel met een koord waren ingesnoerd. Daaraan hing vaak, onder hun schort, ook een buideltje. Zij droegen vaak een aantal onderrokken waardoor ze dikker leken. Dat duidde op een goede gezondheid en misschien wel zwangerschap en dus vruchtbaarheid.
Vroeger droegen de 'betere kringen' buiten een hoed, en degenen die het minder getroffen hadden in de maatschappij, arbeiders, een pet (vandaar de uitdrukking Jan-met-de-pet voor deze beroepsgroep).
Begin jaren '20 maakte de vrouw als het ware haar eerste fashion statement. Terwijl vrouwen voor de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918) nog zo bedekt mogelijk over straat moesten gaan, hesen zij zich nu schaamteloos in kortere jurken en rokken. De vrouw was onafhankelijker en durfde meer van zichzelf te laten zien.