Elke ster is een grote hete gasbol, die zweeft door het heelal. Daaromheen draaien ruimtelichamen, zoals planeten, manen, kometen en ruimtestof. En elke ster geeft licht en warmte. Die energie wordt in de kern van de ster gevormd, doordat verschillende chemische stoffen tegen elkaar botsen en met elkaar reageren.
Op een ster kan er geen leven ontstaan, maar het leven op een planeet heeft wel de ster waarrond de planeet draait hard nodig. De ster zorgt namelijk voor licht, of meer algemeen, voor de energie die dat leven nodig heeft. De sterren "dienen" dus om dat leven mogelijk te maken en in stand te houden.
Een ster bereikt haar eindstadium wanneer haar interne brandstof op is. In de beginfase gebruikt ze waterstof, daarna helium, en op het einde de zwaardere chemische elementen. Als de brandstof opraakt, produceert de ster niet meer genoeg energie en worden er geen kernreacties meer veroorzaakt.
Als een lichtstraal door die trillende lucht gaat, wordt het licht ietwat gebroken. Het resultaat is een fonkelende ster. Het licht van een ster die laag boven de horizon staat, moet een langere weg door de dampkring afleggen. Daarom zullen die sterren meer flikkeren.
Na uitputting van de waterstof in de kern gaat die omzetting verder in de schil. De buitenlagen van de ster gaan opzwellen: de ster wordt een rode reus. De temperatuur in de kern stijgt tot een waarde van ongeveer 100 miljoen graden. Hierbij ontstaan nieuwe kernreacties waarbij helium wordt omgezet in koolstof.
'Kleine sterren kunnen wel honderd miljard jaar oud worden. Grote worden 'maar' één miljard jaar oud. ' Het proces van verbranding duurt dus zelfs bij heel grote sterren nog ontzettend lang.
Licht reist met een zeer hoge snelheid van ca. 300.000 kilometer per seconde, maar zelfs de dichtstbijzijnde ster staat al zo ver weg dat het licht er ruim vier jaar over doet om ons te bereiken. We zien die ster dus zoals hij er ruim vier jaar geleden uitzag.
De ster met de grootste schijnbare helderheid (afgezien van de zon!) is Sirius, de hoofdster in het sterrenbeeld Grote Hond. Sirius is vooral in de wintermaanden goed zichtbaar. Hij staat linksonder het opvallende wintersterrenbeeld Orion.
De kleur van een ster geeft aan welke temperatuur hij heeft: de koudste en oudste sterren zijn roodachtig, terwijl de heetste en jongste blauwig zijn. Dit komt doordat het blauwe licht energierijker is dan het rode, en hoe heter een ster is, des te meer van dat blauwe licht hij zal uitzenden.
Dit boek geeft antwoord op de vraag hoe de sterren en sterrenbeelden heten die we in onze streken 's nachts aan de hemel zien staan. Daartoe zijn 48 sterrenkaarten opgenomen: voor elk van de 12 maanden telkens één van de westelijke, noordelijke, oostelijke en zuidelijke sterrenhe… Welke ster is dat ?
Ongeveer een week lang schijnt de supernova helderder dan alle andere sterren in haar sterrenstelsel. Daarna dooft ze heel snel. Alles wat overblijft is een heel klein, dicht voorwerp - een neutronenster of een zwart gat - omgeven door een uitdijende wolk van zeer heet gas.
Als het helder is kan je ze goed zien als glinsterende puntjes in het donker, maar we zien maar één van die sterren alleen overdag. Dat is de zon. Heel groot en heel dichtbij. Toch is de zon maar een klein sterretje vergeleken met de andere sterren in het heelal.
De kleur van een ster verwijst naar zijn oppervlaktetemperatuur. Een rode ster is relatief koel met een oppervlaktetemperatuur van minder dan 3.000 graden Celsius. Onze zon is een gele ster: op het oppervlak heerst een temperatuur van meer dan 6.000 graden. En blauwe sterren zijn de heetste, 10.000 graden en meer.
Sterren ontstaan uit gas en stofdeeltjes uit de ruimte, of eigenlijk uit nevels. Soms vormen die stofdeeltjes en het gas samen een hele grote wolk. Die wolk is wel miljarden kilometers groot en dat noemen we een nevel. Ze bestaan grotendeels uit waterstof en helium en deeltjes ijzig ruimtestof.
Sterren ontstaan door het samentrekken van gaswolken (nevels) die wel enkele lichtjaren – de afstand die licht aflegt in een jaar tijd – breed kunnen zijn. De ineenstorting ontstaat onder de invloed van zijn eigen gewicht en de zwaartekracht. Dit proces kan enkele honderdduizenden jaren duren.
Volgens de hedendaagse kennis is het zichtbare heelal opgebouwd uit grote groepen superclusters en clusters die, samen met slierten sterrenstelsels (filamenten), een draderig netwerk vormen waartussen zich enorme superholtes bevinden.
Zo zien we dus dat koele sterren rood zijn, minder koele sterren oranje, en via geel komen we zo uiteindelijk bij blauw terecht. Een uitzondering hierop vormt groen: er bestaan geen groene sterren!
Het einde van de zon
Dat gebeurt over ongeveer 5 miljard jaar, als de zon is opgebrand. Een ster die geen waterstof en helium meer heeft om aan fusie-energie te komen zal in intensiteit afnemen maar heel erg opzwellen. De zon zal naar schatting zo groot opgeblazen worden dat de aarde erdoor wordt verzwolgen.
Sirius denk ik. De kleuren komen door de atmosfeer.
Deze staat in het verlengde van de NOORDpool en staat dus in het noorden. Vrij hoog ook omdat Nederland op ongeveer 52 graden noord zit. Het knipperen komt door fluctuaties in de atmosfeer. Denk aan een weg op een hete zomer dag wanneer je in de verte kijkt.
Gedurende de nacht lijken alle sterren door de rotatie van de aarde in een baan om de pool heen te draaien. De Poolster beweegt vrijwel niet, zodat deze altijd op dezelfde plaats aan de hemel te vinden is.
De grootste ster die ooit is waargenomen, is 1800 tot 2100 keer groter dan de zon. De rode hyperreus VY Canis Majoris is de grootste ster die ooit is waargenomen. De ster is 1800 tot 2100 keer zo groot als de zon. Als hij op de plek van de zon in het zonnestelsel stond, zou hij alle binnenste planeten opslokken.
Sterren bewegen natuurlijk niet alleen naar ons toe of van ons af, maar ook zijwaarts. Die beweging is dus te 'zien' aan de hemel (door iedere paar jaar nauwkeurige positiemetingen te doen met telescopen) en deze beweging wordt de eigenbeweging van de sterren genoemd.
We kunnen complexe stof een stuk inzichtelijker maken door naar de sterren te reizen in ons digitale universum. Vanaf de aarde kun je met het blote oog veel zien aan de hemel: sterrenbeelden, planeten, de maan en kometen.